Aan de rand van Ede, op de grens met de gemeente Lunteren, ligt een landgoed, Kernhem genaamd. Het landhuis op het landgoed, is gebouwd in 1803 op de fundamenten van een kasteel.
Er zijn mensen die, in onze tijd, op het landgoed getuige zijn geweest van een schim. Een witte vrouw. Een jonge, bittere vrouw, doorzichtig. Zij is de beeldschone dochter van de zevende kasteelheer van Kernhem. Toen ze nog een mens van vlees en bloed was, werd ze verliefd op een jonge, koene ridder. Ze was zo stapelverliefd, ze wilde voor altijd bij hem zijn. Maar de jonge ridder was een flierefluiter, iemand die zich nog lang niet zou willen binden, hoe mooi zijn aanbidster ook was en al was zij de erfgename van het kasteel. Op een dag steeg de jonge ridder met een frivole zwaai in het zadel van zijn paard. "Ik moet er vandoor, mijn lief," sprak hij tegen de jonkvrouw, "je wacht wel op me, niet waar? Als ik terugkom gaan we trouwen! Nu, tot ziens!" En weg was hij. De jonkvrouw ging op hem wachten. Iedere dag dwaalde ze door de lanen van het landgoed, luisterend naar ieder hoefgeluid en gehinnik, dan bonsde haar hart. Maar wie er ook kwam aangereden, gegaloppeerd of kreupel aangesjokt, niet haar jonge geliefde... Ze wachtte haar leven lang. En toen ze overleden was, vond haar ziel geen rust in haar graf. En de mensen zagen haar, in mistbanken, tussen kleine heuvels, in het bos. Een witte vrouw.
Het kasteel Kernhem is zo genoemd sinds de Spanjaarden in 1624 brandschattend en moordend het dorp Ede en het kasteel veroverden. Toen de Spanjaarden laveloos in de nacht lagen, schrokken ze op van getrompetter. "De troepen van Prins Maurits!" riepen ze geschrokken tegen elkaar, want ze herkenden in die klanken het Wilhelmus. En ze wisten: de soldaten van Maurits zijn wreed en onverschrokken. Ze namen de benen. Ze vluchtten naar de Ginkelse heide, waar de meesten doodvroren in de vriesnacht. En namen de soldaten van Maurits Kernhem toen in? Welnee, ze waren er niet eens! Een jager uit het nabijgelegen Bennekom was die nacht toevallig in het bos. Hij dacht, kom, ik speel me eens een deuntje... En voor hij het zich goed en wel bewust was, blies hij op zijn hoorn het Wilhelmus. Vanaf die dag noemden de streekbewoners het kasteel 'Keerum'. Dat is dialect voor 'keer om': de plaats waar de moordende Spanjaarden plotseling omkeerden. Later is dat verbasterd in 'Kernhem'.
Bekijk het filmpje van Gery Groot Zwaaftink op onze website waarin hij het verhaal vertelt.
Ed Vos, Gemeente Ede, CC-BY-NC