In Hellendoorn kwam ze op 3 augustus 1950 ter wereld in het gezin van haar opa en oma als het onechte kind van een van de middelste dochters in een gezin van 13 kinderen. In dat tijdperk en binnen het streng Rooms-katholieke milieu waarin zij opgroeide, werd zij beschouwd als een schandvlek, niet alleen in het dorp en op school maar ook binnen het gezin. Deze jeugd heeft haar zeer strijdbaar gemaakt.
Later werd het UWV mijn werkgever en ik heb in al die jaren die volgden wel drie post-HBO-opleidingen gedaan; ik wilde kennis vergaren, ik had de smaak van het leren te pakken. In intellectueel opzicht was mijn zelfvertrouwen sterk gegroeid; ik wist wat ik in dat opzicht kon. Maar het gevoel van buitengesloten te worden, ben ik eigenlijk nooit echt kwijtgeraakt; dat is gebleven door alle jaren heen.
Dat heeft mijn sociale vaardigheid niet in de weg gestaan, hoor; integendeel, ik was juist door mijn verleden veel beter in staat dan veel van mijn collega’s om de klanten te begrijpen. Juist de wat meer verwarde, psychisch zwakkere cliënten voelde ik goed aan, en dat zagen niet alleen mijn collega’s, maar de klanten zelf voelden dat ook, waardoor ik beter contact met hen had.
Ik ben niet voor niets vijf jaar lang arbeidsdeskundige geweest bij het onderdeel ‘Passage’; dat is het onderdeel voor psychiatrische patiënten. En ik was geen doetje, hoor; ik kon best streng zijn met uitkeringen e.d., maar ik sprak hun gezonde deel aan en kon ook uitleggen waarom ik een bepaalde maatregel nam. Ik behandelde hen als mensen die weliswaar een ziekte hadden, maar dat was niet allesbepalend.
De affiniteit met deze groep mensen, de verdrukten in de maatschappij, heb ik ook altijd gehad met de vrouwen in de prostitutiewereld. Ik had ook net zo goed daarin terecht kunnen komen; dat was wat mijn omgeving verwacht had. Ook deze vrouwen kon ik goed begrijpen en het intrigeerde mij waarom zij deze weg hadden gekozen. Later bleken veel van deze meisjes een incest-achtergrond te hebben, waarbij hetzelfde speelde als bij mij: geen of lage zelfwaardering. Ik heb altijd respect gehad voor deze vrouwen en kon me goed in hen verplaatsen.
Mijn honger naar kennis heeft mij opgetild uit de route die ik gezien mijn verleden zou zijn gegaan. Ik heb een maatschappelijk zinvolle taak veroverd in het leven, naast het moederschap, en dat laatste heeft mij uiteindelijk een mooi gezin met drie zoons opgeleverd.
Mijn huwelijk met mijn man, die uit een gegoed milieu kwam, heeft ook geholpen om wat hoger op de maatschappelijke treetjes te belanden, maar het diepe gevoel van er niet bij horen heeft mij nooit helemaal verlaten. En dat gevoel kan niemand goed maken; noch je man, noch je kinderen. Van mijn vroegere familie is bijna niemand meer in leven of is al het contact met hen verbroken. Er is dus niemand meer aan wie ik dingen kan vragen of uitleg kan krijgen over hoe het was; juist ook omdat ik veel ben vergeten of gewoon niet te weten ben gekomen.
De enige oom/broer die ik nog wel eens sprak, zei altijd: ‘Dat is geweest, daar moet je niet meer over praten’. Mijn gezondheid, die van jongs af aan niet goed is geweest, heeft de laatste jaren nog veel meer moeten doorstaan: een tweetal beenmergtransplantaties t.g.v. leukemie, met alle behandelingen die daarbij komen. Dat heeft een zware wissel op mij getrokken.
Tijdens de tweede transplantatie, waarbij je vele weken in volledige isolatie moet blijven, is mijn man plotseling overleden; ik kon daar niet bij zijn en toen ik eindelijk naar huis mocht, kwam ik in een leeg huis. Dat was heel zwaar en de drie jaar daarna zijn in een waas van verdriet en depressie verlopen. Nu, weer twee jaar verder, ben ik mentaal weer op peil, met vallen en opstaan, en ik probeer fysiek wat krachtiger te worden.
Intensief sporten heb ik geprobeerd, maar dat werkt contraproductief; nu ben ik gestart met yoga en dat lijkt beter bij mij te passen. Ik heb diverse keren langdurige therapie gehad en nu af en toe nog steeds. Ik heb inmiddels aanvaard dat een mens niet in staat is zijn hele leven, zoals het verlopen is, in zijn geheel te accepteren.
Ik voel me geen slachtoffer en waak ervoor als zodanig over te komen; ik ben spijkerhard voor mezelf en kan daardoor hard overkomen op mensen. Vragen om hulp gaat mij slecht af en dat is logisch: wie kun je vertrouwen? Dat blijft bij mij wel een issue.
Ik heb weinig goede herinneringen aan mijn jeugd en toch... ik heb een vriendinnetje gehad. Zij was de dochter van de plaatselijke juwelier en die mensen maakten het totaal niet uit wie ik was of waar ik vandaan kwam. Ik was gewoon het vriendinnetje van hun dochtertje.
Veel zondagmiddagen mocht ik met hen mee in de auto en dan gingen haar ouders een café in, ergens ver buiten ons dorp, waar ze behoorlijk aan de pimpel gingen. En wij speelden samen; dat waren goede momenten. Soms kreeg ik afdankertjes waar de kinderen van mijn tantes uit waren gegroeid. Ik herinner me nog een prachtig tulen jurkje met allemaal roosjes erop. Uiteraard werd daar jaloers naar gekeken door de dorpskinderen en mijn jurkje werd vernield door hen. En ik heb ook ooit eens een poppenwagen gekregen, en die staat nog steeds op zolder hier. Maar veel meer kan ik niet bedenken!
Als ik zie waar ik vandaan kom, wat ik allemaal niet heb meegekregen: geen liefde, geen waardering, weinig scholing op jonge leeftijd, en waar ik uiteindelijk ben beland, is dat zo gek nog niet. Ik was altijd weer verwonderd dat ik het kon, dat ik in staat was om te leren op dat niveau en diploma’s kon halen. Ik ben niet honderd procent tevreden omdat ik het liefst ook een academische studie had willen doen. Ik dacht altijd: als ik met de VUT ga, ga ik theologie studeren. Het heeft mij altijd geïntrigeerd: waar komen die overtuigingen nu vandaan? Al die rare dingen binnen het geloof, die mensen zo ongelooflijk veel schade hebben berokkend. Mijn man heeft een tijdje op een priesteropleiding gezeten en zijn verhalen stonden bol van het misbruik. Dat het zo lang heeft geduurd voordat al die mensen werden geloofd; dat is zo erg. Ik heb onze zoons ook niet laten dopen; wij hadden allebei niets meer met het katholieke geloof, dus dat heb ik achterwege gelaten. Het enige wat ik nog mooi vind, is de symboliek in de kerk; daar heb ik nog wel iets mee.
Net toen ik met die studie wilde beginnen, openbaarde de leukemie zich voor de eerste keer en daarmee viel dat plannetje in het water. Nu heb ik er geen behoefte meer aan om een lange studie op te pakken. Het is goed zo. Wat ik nog wel steeds zoek, is voeding, aanvulling van mijn kennis, echt contact met mensen die iets te vertellen hebben; dat blijft toch de motor van mijn bestaan. En ik ben strijdbaar geworden en gebleven; nog altijd in mijn vrijwilligerswerk voor De Zonnebloem kan ik boos worden als ik oudere mensen ongenuanceerd hoor praten over die homo’s of welke minderheidsgroepering dan ook. Ik zeg er altijd wat van; dat kan ik niet laten.
Ik vind de huidige jonge vrouwen helemaal niet feministisch en ik ontmoet veel vrouwen van mijn leeftijd die zich helemaal niet ontwikkeld hebben, terwijl ze daar wel het verstand voor hebben. Die zijn blijven hangen in het oude patroon van dienstbaar zijn. En dat verwondert mij. In de loop van mijn leven ben ik wel met iets meer begrip over mijn oma gaan denken; het moet voor haar ook niet makkelijk zijn geweest: dertien kinderen opvoeden voor een deel zonder haar man, die immers in 1956 of 1957 al overleed. Hij was ook zeker vijftien jaar ouder dan zij was en zo stond ze er helemaal alleen voor. Maar er blijven dingen die je niet kunt vergeten en soms ook niet kunt vergeven; dat draag ik met me mee, alle therapie ten spijt.
Dit was deel 2, lees deel 1 hier. Dit interview is gehouden in kader van het Oral History Project Educatie en Emancipatie (vanaf najaar 2023).
Bron:
Conny van der Molen, Werkgroep Oral History Gelderland, CC-BY-SA
Educatie en Emancipatie
Personen
Werk
1950-2000
Doetinchem