Ermelo ligt op de flank van de stuwwal Harderwijk–Garderen. In het westen ligt het op zeeniveau en in het oosten op een hoogte van 55 Normaal Amsterdam Peil. In het noorden daalt de stuwwal naar het dal van de Leuvenumse beek.
Het landschap van Ermelo dankt zijn vorm hoofdzakelijk aan de laatste twee ijstijden. Voor de voorlaatste ijstijd (ongeveer 200.000 jaar geleden) maakt het huidige grondgebied van Ermelo deel uit van een brede rivierenvlakte. Met het water wordt vanuit het oosten en het zuiden zand en grind meegevoerd. Uit oostelijke richting wordt hoofdzakelijk zogenaamde witte zanden richting de Veluwe getransporteerd. Aftakkingen van de toenmalige Rijn en Maas vervoeren veelal bruinkleurige zanden uit zuidelijke richting aan. Beide soorten komen in de gemeente Ermelo voor. De bruine zanden zijn wat lemiger en daardoor wat vruchtbaarder.
Tijdens het saalien, de voorlaatste ijstijd (tussen 180.000 en 130.000 jaar geleden), trekt landijs van uit het noorden en oosten ons land binnen. Het landijs van honderden meters dik is ter hoogte van de huidige Veluwe verbrokkeld in tongen. Deze tongen schuiven over de zandige en grindige rivierafzettingen. Door de kracht van het voortstuwende ijs wordt dit materiaal opgestuwd tot langwerpige heuvels, nu bekend als de stuwwallen.
Een grote ijslob heeft de huidige laagvlakte van de Gelderse Vallei gevormd. Een kleinere, meer oostwaarts gericht, vormde het dal van de huidige Leuvenumse Beek. De stuwwal daartussen, Ermelo – Drie – Garderen, bevat voornamelijk materiaal van de zuidelijke rivieren, bruine gronden. Tijdens het afsmelten van het ijs ontstaan er allerlei reliëfvormen in het landschap, afhankelijk van het wegstromen of blijven staan van het smeltwater. Het klimaat is wat milder geworden; een interglaciale periode.
In de laatste ijstijd, het weichselien (tussen 120.000 en 10.000 jaar geleden), bereikt het landijs Nederland niet. Het is echter droog en koud. In de koudste fasen lijkt het landschap op een poolwoestijn, zeer schaarse begroeiing. Het kale zand wordt door winden verplaatst en oude erosiegeulen en de flanken van de stuwwallen worden met zand bedekt: het zogeheten dekzand. Aan de westzijde van Ermelo en aan de noordkant van de stuwwal vinden we veel dekzand in de vorm van dekzandruggen en dekzandwelvingen. Jager-verzamelaars hebben waarschijnlijk tijdens de warmere periode tussen de twee ijstijden hier rond gezworven. Waarschijnlijk Neanderthalers, een uitgestorven mensenras.
Na 12.500 voor Chr. verandert het klimaat. Schoksgewijs wordt het milder en wordt het gebied weer voor mensen leefbaar. De jager-verzamelaars komen onze streek weer binnen. De poolwoestijn is verandert in toendra’s met steeds meer bosontwikkeling. In het begin zullen de bossen voornamelijk uit naaldhout hebben bestaan, maar met het milder worden van het klimaat zullen steeds meer loofbomen zijn gaan voorkomen. Op de hogere gebieden wordt jacht gemaakt op dieren die zich ophielden in bossen. Er zijn bewijzen gevonden dat de mensen jagen op beren, elanden, herten en everzwijnen in de periode tussen 12.000 en 10.000 voor Chr. In lage delen in het westen en het noorden (dal van de Leuvenumse Beek) zijn veenmoerassen. Hier leven de mensen van de jacht en de visserij. Vanaf 5300 voor Chr. (steentijd) komt vanuit het zuiden een andere leefwijze tot ontwikkeling. Men gaat over tot landbouw.
Dit is een venster uit de Canon van Ermelo
Bronnen en verder lezen:
Canoncommissie Ermelo, 2022, CC-BY-NC