Mocht in 1948 in Ede het vioolconcert van Mendelssohn klinken, in de jaren daarvoor tijdens de bezetting was daarvan geen sprake geweest. Mendelssohn (1809-1847) was immers een Jood en muziek van Joodse componisten was door de Duitse bezetter streng verboden. Men mocht er zelfs niet over schrijven.
De Arnhemse Orkest Vereniging had in de bezettingsjaren een duistere periode doorgemaakt. Nederlandse musici moesten zich aanmelden bij de Kultuurkamer, bedoeld om de pers en de kunstenwereld onder strenge controle te houden en waar nodig te censureren. De Kultuurkamer was onderdeel van de nazificatie van de Nederlandse samenleving tijdens de bezetting. Joodse musici moesten worden ontslagen. Maar het orkest speelde wél door. De concerten trokken tijdens de oorlog volle zalen en in Arnhem werden zelfs extra series in het leven geroepen.
Opmerkelijk genoeg werd tijdens de oorlog de financiële situatie van het Arnhemse orkest evenals die van andere Nederlandse orkesten aanzienlijk verbeterd. De omvang van de Arnhemse Orkest Vereniging kon worden uitgebreid van 44 naar 56 musici. Het departement gaf ook meer subsidie om de salarissen van de orkestmusici te verhogen. Deze toenemende staatssteun was een voorbode van de dominantere rol die de overheid in de naoorlogse periode zou spelen met betrekking tot het cultuurbeleid.
De salarisverhoging had overigens wel een wrange bijsmaak, want het artistieke beleid van het orkest was tijdens de bezetting aanzienlijk ingeperkt en het orkest moest ook optreden in het kader van de nationaalsocialistische propaganda zoals bij zogenaamde Winterhulpconcerten.
Om een breder publiek aan te spreken gaf het Arnhemse orkest volksconcerten. Hiertoe waren al voor de oorlog vanuit het particulier initiatief speciale verenigingen opgericht. Zo ontstond in 1934 de Vereniging Het Arnhemsch Volksconcert. Deze groeide zelfs tot 950 leden in 1943. De leden behoorden toen nog allerminst tot de arbeidersklasse of middenstand, wat later in het kader van 'sociale cultuurspreiding' wel het doel zou zijn.
Op andere plaatsen in Gelderland waren soortgelijke verenigingen actief, zoals in Nijmegen, Apeldoorn, Zutphen en Doetinchem. De activiteiten van de volksconcertverenigingen werden na de oorlog door het orkest zélf of door de concertzalen overgenomen. Het particulier initiatief werd daardoor een publiek initiatief, financieel gesteund door de overheid.
Deze tekst is een verkorte versie van een lemma uit het werk 'Gelderland 1900-2000' (eindredactie: Dolly Verhoeven).
Peter Berns