
Op 22 augustus 1610 wordt Maria Elisabeth Clara van den Bergh geboren. Zij is de dochter van Herman van den Bergh (1558-1611), bezitter van de Berghse goederen, en Maria Mencia van Wittem, markiezin van Bergen op Zoom. Drie maanden na haar geboorte besluiten de wederzijdse ouders dat Maria Elisabeth Clara zal trouwen met Albert van den Bergh (1607-1656) om zo de Berghse bezittingen te verenigen. Albert is de zoon van Frederik van den Bergh (1559-1618), een broer van Herman van den Bergh. Feitelijk zijn Maria Elisabeth Clara en Albert dus neef en nicht.
In 1612 overlijdt Herman van den Bergh, en Maria, nog geen jaar oud, wordt gravin van Bergh en markiezin van Bergen op Zoom. In 1613 overlijdt ook haar moeder. Als voogden en regenten worden twee broers van Herman aangewezen: Frederik van den Bergh en Hendrik van den Bergh (1573-1638).
Albert ondergaat een vergelijkbaar lot wanneer in 1618 zijn vader, Frederik van den Bergh, overlijdt. Hij is nog net geen elf en wordt heer van Boxmeer. Hij krijgt zijn ooms Hendrik van den Bergh en Floris van Pallandt toegewezen als voogd en regent.
In 1625 trouwen Maria en Albert, zoals eerder afgesproken, en kunnen zij het bestuur over hun respectievelijke bezittingen zelf ter hand nemen.
Hoewel het misschien onlogisch lijkt, gaat oom Hendrik na het overlijden van Maria letterlijk en figuurlijk de strijd aan met haar echtgenoot om haar Berghse bezittingen. In de ruim zeven jaar met Albert heeft Maria vier doodgeboren kinderen ter wereld gebracht. In 1633 overlijdt zij zelf als gevolg van epileptische aanvallen. Haar kind wordt een dag later levend geboren, maar overlijdt kort daarna. Verschillende getuigen en betrokken artsen bevestigen dit.
Medisch gezien is dit mogelijk, maar Hendrik weigert te geloven dat het kind langer heeft geleefd dan zijn moeder. Volgens hem is het kind doodgeboren, wat betekent dat hij, als haar oom en naaste bloedverwant, de rechtmatige erfgenaam van de Berghse bezittingen zou zijn—niet haar echtgenoot en neef Albert.
Wanneer Albert weigert toe te geven, trekt oom Hendrik in april 1633 met een groep soldaten op naar ’s-Heerenberg en belegert hij Albert in Huis Bergh. De middenstand wordt verboden Albert van levensmiddelen te voorzien, en burgers worden verplicht wachtdiensten te houden bij de poorten en muren van het kasteel.
Uiteindelijk beslist het Hof van Gelderland in Arnhem op 15 augustus 1634 dat Albert de rechtmatige erfgenaam van de Berghse bezittingen is. Hendrik gaat echter in beroep bij het Zutphense Leenhof. Op 30 maart 1637 wijst dit hof, volgens het Zutphense leenrecht, de Berghse goederen in Gelderland toe aan graaf Hendrik. Albert mag echter de bezittingen van het Markiezaat van Bergen op Zoom behouden en moet Bergh verlaten.
Wanneer oom Hendrik een jaar later overlijdt, vestigen diens weduwe uit zijn tweede huwelijk en dochter Maria Elisabeth (uit zijn eerste huwelijk) zich op Huis Bergh. Maria Elisabeth gaat onmiddellijk opnieuw de strijd aan met Albert, dit keer om het Markiezaat van Bergen op Zoom.
In 1644 sluiten Maria Elisabeth en Albert een overeenkomst: zij krijgt Bergen op Zoom toegewezen en hij Bergh. Tevens wordt afgesproken dat de enige dochter van Maria Elisabeth, Henriette Francisca, zal trouwen met de oudste zoon van Albert, Frederik Frans. Helaas mislukt dit plan wanneer Frederik Frans in 1661 op 18-jarige leeftijd overlijdt. Henriette Francisca trouwt met een ander, waardoor het Markiezaat definitief uit het zicht van de Berghse familie verdwijnt.
Bronnen
Olga Spekman, CC-BY