Het oorlogsverhaal van Jan Spaan uit Nijmegen

Opgegroeid aan de Marialaan

Jan Spaan werd geboren op 18 januari 1932. Als jongen van acht maakte hij het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog bewust mee. Nu, 93 jaar oud, voelt Jan een diepe wens om zijn herinneringen te delen. Niet uit eerzucht, maar in de hoop dat zijn ervaringen iets kunnen betekenen voor de generaties van nu en straks. Naar eigen zegge: “Voor wie interesse heeft!” Wat Jans verhaal uniek maakt, is dat hij niemand uit zijn gezin of vriendenkring verloor. Zijn herinneringen tonen hoe het was om als jongen de oorlog te beleven zonder direct verlies — een zeldzaam perspectief.

Vlak voor de oorlog had mijn vader een schuilkelder gebouwd in onze achtertuin van ons huis in de Marialaan. Meerdere buurtbewoners verklaarden hem voor gek! De kelder was gedeeltelijk ondergronds en van hout gebouwd. Rondom de ingangsdeur had hij een rode rubberen slang gelegd, omdat hij vreesde dat het een gasoorlog zou worden. In de schuilkelder waren banken aangebracht, zodat de hele familie een zitplaats had. Verder stonden er weckflessen met water, dekens en kussens klaar. Deze schuilkelder heeft meerdere leden van onze familie gered van de dood of ernstige verwonding, toen tijdens de frontaanval van de stad een granaat onze woning half verwoestte.

Oorlogsjaren en bevrijding

Toen de oorlog begon, op 10 mei 1940, was ik 8 jaar oud. Die nacht werden we om circa 4 uur door onze moeder gewekt met de mededeling: “De oorlog is begonnen.” We stonden op en gingen de schuilkelder in. Het was een mooie, heldere dag, zo herinner ik me nog. In de schuilkelder hoorden we een hard kabaal en gedreun.

Hierna begon de ellende voor Nederland. Er werd een avondklok ingesteld en alle woningen moesten verduisterd worden, zodat er geen licht naar buiten zou komen. Omdat ook de straatlantaarns niet brandden, was het buiten stikdonker. Bovendien moesten alle radio’s ingeleverd worden. In plaats daarvan kregen we door de Duitsers vastgestelde radiokanalen via draden langs de buitenmuren.

Maar mijn vader was slim en heeft zijn zelfgeproduceerde radio met ingebouwde klok niet ingeleverd. In de keuken stond een kolenkacheltje op een metalen plaat op de granieten vloer. Toen de rest van de familie niet thuis was, heeft hij de kachel weggehaald, de vloer opengebroken en een gat gemaakt. De radio werd ingepakt in het gat geplaatst, de plaat erop, kachel terug. Niemand heeft ooit iets gemerkt. Pas na de oorlog werden we hierover ingelicht. Mijn vader heeft jarenlang in angst geleefd dat er bij het schrobben van de vloer water in het gat zou komen en de radio onklaar zou maken.

Werken voor een Duits officier

In 1938, toen mijn vader acht kinderen had, werd hij werkloos. Er moest brood op de plank komen, dus moesten mijn ouders het kostbare meubilair en serviesgoed van mijn moeders ouders verkopen.

In 1940 kwam de verplichte tewerkstelling van werklozen in Duitsland. Duizenden werden naar Duitsland gestuurd. Mijn vader heeft van alles geprobeerd om hier onderuit te komen. Met behulp van een NSB’er kreeg hij gedaan dat hij niet in een fabriek ver in Duitsland tewerkgesteld werd. Hem werd gevraagd of hij kon “tapezieren”. Hij zei “ja” en werd tewerkgesteld bij een Duitse officier thuis in Kleef. Daar kreeg hij rollen behang en begreep hij wat tapezieren inhield. Hij kreeg daarnaast allerlei klussen. Hij moest zes dagen per week 26 kilometer fietsen, van 4 uur ’s morgens tot 7 uur ’s avonds van huis, maar hij was tenminste iedere avond thuis.

In de derde klas moesten we beukennootjes rapen rond villa Heijendaal en de St. Annastraat. De Duitsers maakten hier olie van. Verder moesten we in Neerbosch bonen plukken, omdat hiervoor geen mankracht meer was.

In deze jaren was alles op de bon. Voor alles wat je kocht had je bonnen nodig. De bakker moest deze bonnen op vellen plakken en inleveren. Piet en ik hadden hier een oplossing voor: elke zondag gingen we bij de bakker thuis die bonnen plakken, tegen een beloning. Dit hebben we lange tijd gedaan.

Mijn vader had een oude revolver, die hij ergens had verstopt. Theo had hem op de vliering gevonden en mee naar school genomen om te laten zien en enkele kinderen te bedreigen die hem gepest hadden. Dit was levensgevaarlijk. Op aanraden van klasgenoten, die anders naar de onderwijzer zouden gaan, heeft hij hem verstopt en weer mee naar huis genomen, waar hij hem terug op de vliering legde.

Honger

Er was in deze tijd weinig te eten. Op weg naar school in de Nieuwe Marktstraat stond naast de school een garagebedrijf dat door de Duitsers was ingelijfd. Aan die zijde was de eetruimte voor de Duitse soldaten. Als we er langs kwamen en het was etenstijd, gingen we voor de ramen staan en kregen we boterhammen. Heerlijk. Er waren dus ook wel goede Duitsers.

Omdat er zo weinig te eten was, was alles op de bon. Mijn moeder moest elke week bonnen halen waarmee ze eten en huishoudelijke producten kon kopen. Wij hadden met zoveel kinderen veel snoepbonnen, en mijn moeder kon een aantal ruilen voor elastiek.

Mijn broer en ik mochten van de familie Pansier, die in Neerbosch grote korenvelden hadden, na het oogsten de achtergebleven aren rapen. Met twee kussenslopen vol gingen we naar huis en dorsen ze op de betonnen vloer van de bijkeuken. Daarna droegen we het graan naar de Looimolen op de Floraweg, waar het in het geheim werd gemalen. Zo kon mijn moeder weer enkele broden bakken.

Verder hadden wij om de beurt een “korstjesweek”. In die week kreeg je als kind de kapjes van het brood, een welkome aanvulling. Ook had mijn moeder een “pannenweek”: zij kookte elke dag havermoutpap van “ondermelk”, die snel aanbrandde. De aangebrande laag werd met wat suiker een ware lekkernij.

Van de familie Pansier uit Heumen kregen we regelmatig appeltjes. Deze schilden we, deelden we in vieren en brachten we naar bakker De Bie, die ze liet drogen. Daarna haalden we ze weer op en werden ze langere tijd bewaard.

Angst, schuld en (klein) verzet

Op een gegeven moment moest iedereen metalen — koper, goud, zilver enz. — inleveren bij de verzamelplaats aan de Oude Haven. Mijn vader had enkele waardevolle stukken, zonder dat wij het wisten, onder de vloer in de voorkamer verstopt. Wat overbleef, heb ik in een zak gedaan en naar de Oude Haven gebracht. Daar lag op de kade een grote berg met de mooiste metalen spullen. Nadat ik mijn zak had geleegd, kon ik de verleiding niet weerstaan om enkele kleine mooie dingen mee te nemen.

Op een dag gingen we met een bolderwagen vanuit de Marialaan naar Neerbosch om melk te halen, ook al was dit verboden. In de Kerkstraat stond een door de Duitsers gevorderd klooster. Een soldaat liet ons stoppen en gaf ons een melkbus die we moesten afleveren. Daarna gingen we naar het adres voor onze melk. Op de terugweg stonden Duitse soldaten bij de brug te controleren. Toen we dit zagen, hebben we de melk in het kanaal gegooid en zijn zonder problemen thuisgekomen.

Een andere keer was ik op weg naar school. Op de hoek bij de tunnel stond een grote groene ronde bus vol Duitse reclame. Omdat ik er een hekel aan had, spuugde ik tegen de bus. In een herenhuis bij de Veemarkt woonde een SS’er, Von Rappard. Hij stond op zijn balkon, zag het en begon te schreeuwen. Ik rende naar school.

Zoals altijd moesten we op het plein opstellen. Maar nadat we binnen waren, moesten alle klassen weer naar buiten: Von Rappard was naar school gekomen om de dader te vinden. Hij liet alle leerlingen aantreden en liep langs iedereen. Ik deed alsof er niets gebeurd was. Gelukkig liep hij mij voorbij en vond hij niemand. De opluchting was enorm.

Op een dag gingen Joke en ik lopend naar Weurt. Aan de overkant van het kanaal zagen we hoe een Engels vliegtuig werd beschoten door een Duits jachtvliegtuig. Het werd geraakt en stortte neer. Vanuit de verte leek het alsof het op ons huis viel. Thuis bleek dat het enkele tientallen meters verder in de Oude Heselaan was neergestort, voor het huis van oom Toon en tante Cato. Er was grote ravage, maar niemand kwam om.

Ik moet bekennen dat ik tijdens de oorlog af en toe geld uit mijn moeders portemonnee heb gejat om bij ijssalon Maasakkers ijs te kopen. Ook leverde ik stiekem suiker in bij een winkeltje in de Koninginnelaan om er snoep voor te krijgen. Later heb ik alles goedgemaakt door met Sinterklaas een nieuwe stofzuiger voor de deur te zetten, zonder dat ze wist van wie hij kwam. Zo heb ik mijn schuld ingelost.

Bombardement van Nijmegen

Het was een felblauwe dag op 22 februari 1944. De hele morgen hadden we vliegtuigen boven de stad gezien. Ik was inmiddels tien jaar oud en nog thuis voordat ik naar school zou gaan in de middag. Oom Theo was bij ons op bezoek, evenals een vriendin van Joke. Tegen half twee stond ik voor het raam op de slaapkamer aan de voorzijde. Plotseling zag ik enkele vliegtuigen boven de daken van de overburen aan komen vliegen.

Ik rende naar beneden en zag bij de voordeur dat mijn vader oom Theo uitliet. De voordeur stond half open en toen was er ineens een enorme druk op de deur. Met z’n drieën hebben we geprobeerd de deur dicht te krijgen. Hierna wilden we naar de schuilkelder in de achtertuin, net als iedereen. In de chaos viel de vriendin van Joke en lag ze languit in de keuken. Het gevolg was dat we niet verder konden.

Eenmaal bij de achterdeur gekomen, konden we niet naar buiten omdat er veel stof en puin in onze tuin was gevallen. Ook lagen er veel persoonlijke spullen zoals papieren, foto’s en geld in onze achtertuin.

Later bleek dat Nijmegen gebombardeerd was. De circa 500 bommen hadden het station, de binnenstad en omgeving verwoest, met bijna 800 doden en duizenden gewonden als gevolg. Ook de winkels schuin tegenover ons waren verwoest. Op de hoek van de Marialaan en Krayenhofflaan waren onder andere de winkels van bakkerij de Bie en slagerij Brinkhoff getroffen door de bommen, evenals de winkels naast Brinkhoff.

Noodlottig toeval was dat er op dat moment een tram reed door de Oude Heselaan en de Krayenhofflaan. Deze stopte op de hoek en de passagiers gingen schuilen in de winkel van bakkerij de Bie. De mensen in de winkel zijn helaas omgekomen, inclusief mevrouw De Bie en haar zoontje. Ook de eigenaresse van de slagerij, mevrouw Brinkhoff, en haar vijf kinderen hebben het bombardement niet overleefd.

Toen mijn vader wilde gaan helpen bij de getroffen winkels, werd hij vanaf het station door de Duitsers beschoten en kon hij niet anders dan teruggaan naar huis. Waarom hij werd beschoten is nog steeds een raadsel. ’s Avonds ben ik met mijn moeder gaan lopen om te kijken wat er verwoest was. Eerst naar de restanten van de winkels op de hoek, waar de lijken nog onder het puin lagen. Daarna door de Krayenhofflaan waar ook enkele woningen getroffen waren. Tot slot richting het centrum tot voorbij de Hezelpoort. Verderop was de weg afgesloten, maar we konden de stad van daaruit nog zien branden. Het was één grote vlammenzee.

Het stadscentrum was compleet weggevaagd. Ik heb nog steeds ontzag voor mijn moeder dat ze dit aandurfde. Later bleek dat dit bombardement een vergissing van de Amerikanen is geweest nadat ze hun doel in Duitsland niet hadden kunnen bereiken. De Duitsers maakten hiervan gretig gebruik door reclameborden met de tekst: “Van je vrienden moet je het maar hebben!” te plaatsen. Na het bombardement was het doden bergen, gewonden naar ziekenhuizen brengen en puinruimen.

Bevrijding van Nijmegen

Het was zondagmorgen, 17 september 1944. Ik was bij een vriend, Jo Roeleven, bovenaan de Koninginnelaan, toen het luchtalarm afging. Al snel waren grote formaties bommenwerpers boven de stad te zien. Ik ging snel naar huis en we gingen met z’n allen in de schuilkelder zitten.

Onze woning in de Marialaan had een voortuin met een muurtje met openingen. Enkele Amerikanen kwamen naar ons huis en begonnen in de voortuin een schuttersputje te graven met uitzicht op het station. Het was september en het weer was koud en nat. Mijn vader haalde enkele matrassen van de slaapkamer en gaf deze aan de soldaten om in het schuttersputje te leggen, zodat ze ’s nachts niet op de koude grond hoefden te liggen. Als dank kreeg hij een zak tabak, die hij veilig in een keukenkastje plaatste.

Ons gezin zat deze dagen veilig in de schuilkelder, samen met de heer en mevrouw Mars, die in het huis van onze buurvrouw mevrouw Degen woonden. Dhr. Mars was in het leger geweest. Toen ik samen met hem en mijn vader buiten stond, hoorden we een fluitend geluid overkomen. We wisten niet wat het was, totdat bleek dat het granaten waren die de Duitsers op Nijmegen afvuurden.

Op een dag in september zaten we weer in de schuilkelder toen het luchtalarm afging. Mijn vader was nog buiten en kwam binnen. Nauwelijks zat hij, of we hoorden een doffe, harde knal. Vader ging kijken en ontdekte dat een granaat in ons huis was binnengekomen, boven het raam van de slaapkamer van mijn zusjes.

De granaat was via de slaapkamer, overloop en zolderkamer door het plafond van de keuken in de keuken terechtgekomen en ontplofte daar. De keuken lag in puin, de muur naar de huiskamer was eruit en keukenattributen lagen tot aan de voordeur verspreid. De gehele benedenverdieping was een puinhoop. Een leren dokterstas met papieren, bonkaarten en geld was doorzeefd, net als de was die buiten aan de lijn hing.

Wat een geluk dat mijn vader voor de oorlog de schuilkelder had gebouwd. Anders waren er zeker slachtoffers gevallen. De soldaten in de voortuin, waarvoor de granaat waarschijnlijk bestemd was, mankeerden niets. Het eerste wat mijn vader riep toen hij terug in de schuilkelder kwam, was: “Oh, mijn tabak!” Wij konden niet langer in dit huis verblijven.

De uittocht uit Nijmegen

Er was geregeld dat we een groot huis in de Bredestraat konden krijgen. Dit huis was van loodgieter Gest, een NSB’er die naar Duitsland gevlucht was. Een groot portret van Hitler hing nog aan de muur. Nadat we onze intrek hadden genomen, bleek ook daar het granaatvuur door te gaan en moesten we bijna elke avond en nacht naar de openbare schuilkelder in de buurt. Na enige tijd werd het te gevaarlijk en moesten we vertrekken.

We konden terecht bij de familie Pansier. Tante Sien en ome Hent woonden in de Looistraat in Heumen. Op een donkere, kille avond in september vertrokken we met mijn ouders en negen kinderen, lopend met kinderwagen en een houten wagentje vol spullen, van de Bredestraat naar Heumen. Het leek wel de uittocht naar Egypte uit de Bijbel.

Onderweg op de St. Jacobslaan ging een van de wagens kapot. In de Akkerlaan woonde groenteman Maasakker; van hem kregen we een andere wagen. Na het overladen gingen we verder. Het was stikdonker. Op de St. Annastraat kwamen ons tanks, jeeps en pantserwagens van Amerikaanse militairen tegemoet. Dit was in het donker zeer angstig; zagen zij ons wel?

We waren zeer vermoeid. Zo’n eind lopen onder deze omstandigheden was bijna onmogelijk, vooral met negen kinderen van vier maanden tot vijftien jaar. Ongeveer om tien uur ’s avonds kwamen we doodmoe aan bij de boerderij in Heumen. We kregen in het voorhuis een grote kamer om in te slapen. Mijn vader vulde strozakken en maakte een hoofdeinde van planken. ’s Nachts hoorden we muizen onder het stro lopen.

Ook daar was het oorlog. ’s Avonds moesten we vanwege het geschut naar buiten en naar een betonnen ruimte waar normaal het hooi lag. Daar verbleven we dagen en nachten. In de boomgaarden waren schuttersputjes waar ’s nachts soldaten lagen. Overdag vonden we er chocolade, sigaretten en een groene verfbus, die we aan mijn vader gaven.

Van Heumen naar Alverna

Op een dag werd gezegd dat we zouden vertrekken naar een schoolgebouw in Alverna. Paard en wagen werden geladen en we vertrokken via Overasselt. De onverharde weg was modderig en vol kuilen. De wagen liep vast. Een Amerikaanse tank kon er niet langs en de soldaten wilden helpen. Toen het paard werd uitgespannen, liep een soldaat naar onze wagen. Plots schreeuwde hij dat we weg moesten. De groene verfbus bleek geen verf maar een landmijn te zijn! Wij waren opnieuw aan de dood ontsnapt.

De tank trok onze wagen uit de modder en we gingen verder naar Alverna, waar we in een klaslokaal van de school werden ondergebracht. We kregen eten uit de gaarkeuken dat niet smaakte; vooral Piet vertikte het om dit te eten.

Terug naar Nijmegen

We konden niet in de school blijven. Mijn vader hoorde dat we zouden worden geëvacueerd en regelde dat we terechtkonden bij tante Dien Geutjes aan de Zwanenstraat in Neerbosch. Een grote ruimte in het achterhuis werd onze vierde verblijfplaats; met gordijnen werden de slaapplaatsen afgeschermd.

De Zwanenstraat lag vlak bij de Graafseweg, de legeraanvoerroute naar Duitsland. Langs de weg stonden rijen munitiekisten. In het weiland tegenover de familie Geutjes lag afweergeschut. Wij mochten erbij zijn en kregen soms chocolade, snoep en biscuits van de soldaten. Als er geschoten werd, keken we vol angst mee. Na afloop lagen er bergen lege hulzen, die ik later stiekem verkocht.

Aan het eind van de straat lag café Het Zwaantje, waar Britse soldaten verbleven. Berry, tien jaar oud, schilde er aardappelen en werd vrienden met kok Walter en enkele soldaten. Hij bracht vaak cakes en maaltijden mee. ’s Avonds was het gezellig; soldaten kwamen thee of koffie drinken en brachten iets lekkers mee. Op een avond riep tante Dien dat de Duitsers eraan kwamen; de soldaten schrokken, maar het bleek een grap van Betsie.

In deze dagen waren er zeer angstige momenten door V1- en V2-bommen. Zodra het geluid van de motor stilviel, wist je dat hij naar beneden zou komen. Een V1 kwam terecht op de hoek Waterstraat–Biezenstraat in het Waterkwartier. Vier personen kwamen om, velen raakten gewond, 26 woningen vernield of zwaar beschadigd en zeker 60 mensen dakloos. Deze bommen waren bedoeld voor Engeland, maar velen haalden dat niet.

Bevrijding en naoorlogse jaren

Tijdens de winter van 1944-1945 werd het huis in de Marialaan hersteld. In april konden we terug. Op 5 mei 1945 capituleerden de Duitsers. In Nijmegen was de balans: 2.200 doden, 10.000 gewonden, 5.000 woningen en 500 winkels verwoest, 12.000 daklozen. Toch vierden we uitbundig feest. Op de Marialaan, waar een woning was vernield, werd elke avond gedanst.

Mijn vriend Lou Geven en ik staken enkele jerrycans benzine aan, waardoor de hele Marialaan in brand stond — gevaarlijk, maar we waren jong. We speelden met munitiehulzen en kruit, ons niet bewust van het gevaar. Ik herinner me ook het kaalscheren van vrouwen die met Duitsers hadden omgegaan, op de hoek Marialaan–Oude Heselaan. Ze werden uitgescholden voor “moffenhoeren”, kaalgeschoren en uitgejouwd.

Na de oorlog sloopte mijn vader de schuilkelder en gebruikte het hout voor een schuur. Bep correspondeerde nog lang met Canadese soldaten en hun moeders. Regelmatig kwamen er voedselpakketten. In 1952 logeerde de moeder van Gordon Taylor, “auntie Nelly”, een week bij ons en bezocht het graf van haar man. Ieder jaar stuurde ze ons kerstgeschenken.

Bron:

Ten tijde van de inzending in de herfst van 2025 is Jan 93 jaar, nog altijd helder van geest en vitaler dan zijn leeftijd doet vermoeden. Hij woont zelfstandig in Nijmegen, samen met zijn echtgenote Nellie, die hij met dankbaarheid noemt voor haar geduld en liefde tijdens het schrijven van zijn boek. Dit oorlogsverhaal maakt deel uit van zijn memoires — een persoonlijk werk, bedoeld voor zijn familie en nageslacht.


Rechten

Jan Spaan, CC-BY-SA

  • Oorlog

  • Tweede Wereldoorlog

  • 1900-1950

  • Nijmegen

Relevante links

Verwante verhalen

Lees meer

Contactgegevens

Erfgoed Gelderland
Team mijnGelderland
Westervoortsedijk 67-D
6827 AT Arnhem

info@mijngelderland.nl

Inschrijven nieuwsbrief

mijnGelderland Sociale media

erfgoed gelderland

Contactgegevens

Erfgoed Gelderland
Team mijnGelderland
Westervoortsedijk 67-D
6827 AT Arnhem

E info@mijngelderland.nl