Na 1900 groeide niet alleen de deelname aan het lager onderwijs, ook het vervolgonderwijs nam een enorme vlucht - mede onder invloed van de Leerplichtwet. Wie de lagere school verlaten had, kon de opgedane kennis op peil houden of aanvullen via het 'herhalingsonderwijs', dat voornamelijk op winteravonden werd gegeven.
Dit onderwijs bestond al eerder, maar de Leerplichtwet blies het nieuw leven in. Elke gemeente was nu verplicht herhalingscursussen aan te bieden en er kwamen steeds meer leerlingen op af. In de wintermaanden van 1900 volgden in Gelderland zo'n 1.450 jongens en 250 meisjes herhalingsonderwijs.
De lesstof was zo praktisch mogelijk. Zo behandelde men in Arnhem tijdens de rekenles onderwerpen als de spaarbank, het postwezen, spoortijden, Amsterdamse en Midden-Europese tijden, schaalberekeningen bij plattegronden en kaarten, en maten en gewichten. Op de herhalingsschool in Elspeet schreven de jongens elke les een brief over van het bord: een rekening of kwitantie, een verzoekschrift of een huurcontract. In 1920 was het aantal leerlingen van herhalingsscholen gestegen naar ruim 6.000 jongens en ruim 3.000 meisjes.
Het landbouwonderwijs maakte eveneens een groei door. Op vrijwillige basis konden onderwijzers een landbouwakte halen, zodat ze in de wintermaanden cursussen konden geven op het gebied van landbouw, tuinbouw en zuivel. Het landbouwonderwijs was niet alleen bestemd voor schoolverlaters, maar ook voor oudere deelnemers. Van de kleine achthonderd leerlingen die in de winter van 1910 in Gelderland een landbouwcursus bezochten, was de helft boven de twintig jaar.
Ook het middelbaar onderwijs en het vakonderwijs begonnen aan een opmars. Hogere burgerscholen of gymnasia waren in 1900 alleen te vinden in Apeldoorn, Arnhem, Doetinchem, Nijmegen, Tiel, Wageningen, Winterswijk, Zaltbommel en Zutphen. Vakonderwijs aan ambachts-, teken- en industriescholen kwam voor in negentien grotere gemeenten. In totaal volgden in 1900 ruim 4.400 leerlingen een of andere middelbare of vakopleiding.
Het ontbreken van vervolgonderwijs begon steeds uitzonderlijker te worden. In tal van kleine gemeenten werden handelscursussen, ambachtsscholen of avondtekenscholen gevestigd. In 1920 was het aantal opleidingen verdrievoudigd, evenals het aantal leerlingen.
Zo werd het voor jongeren in Gelderland steeds gewoner om na de lagere school een opleiding of cursus te volgen. Onderwijs werd een vereiste voor meer en meer sectoren in de samenleving. Wie vooruit wilde komen, moest naar school. Dat zou in de loop van de twintigste eeuw alleen nog maar duidelijker worden.
Deze tekst is een verkorte versie van een lemma uit het werk 'Gelderland 1900-2000' (eindredactie: Dolly Verhoeven).
Dolly Verhoeven, CC-BY-SA