De schoolopziener van het district Tiel, waaronder ook een groot deel de West Betuwe viel, klaagde in 1897: ‘Alleen de kinderen van meer gegoede ouders loopen den geheelen school of verzuimen zelden moedwillig. Er zijn leerlingen die in het voorjaar de school verlaten en eerst in het najaar terugkeren…het zijn wintervogels, die de meester over een tijdvak van 5, 6 maanden niet ziet.’ Notabelen zetten zich in om het schoolverzuim tegen te gaan.
Tussen 1795 en 1880 verdubbelde, net als in de rest van Nederland, het aantal inwoners in het Rivierengebied. Dit zorgde in de hele Betuwe voor grote problemen. De werkgelegenheid groeide namelijk niet mee. Het boerenwerk werd door mechanisatie juist minder arbeidsintensief. De fruitteelt leverde slechts tijdelijk werk op (tijdens de pluk). Het gebrek aan werk leidde tot migratie naar de steden waar de industrialisatie wel voor werk zorgde. Maar lang niet voor iedereen. Er heerste lange tijd grote armoede in het gebied. En er was een groot schoolverzuim. Kinderen werden thuisgehouden om te helpen op het land. Met hooien, wieden of ander werk in om de boerderij. ’s Winters was er wel meer tijd voor school maar er was thuis eigenlijk ook vaak nog veel te doen. In steden werkten kinderen in fabrieken, in het Rivierengebied bij de steenfabrieken, zoals in Heesselt.
In de negentiende eeuw was in elk dorp in de West-Betuwe tenminste één lagere school. Het schoolverzuim was echter zo groot dat notabelen zich daarover grote zorgen maakten, in tegenstelling tot veel ouders. Zo werd in Tricht, nog voor de leerplichtwet in werking trad, op 12 juli 1895 de ‘Vereeniging tot bevordering van trouw schoolbezoek’ opgericht. Tricht was met de oprichting niet uniek. In heel Nederland werden vanaf de jaren 70 in de negentiende eeuw honderden van dergelijke verenigingen opgericht. ‘Trouw schoolbezoek’ wilde niet alleen het onderwijs stimuleren maar ook gedrag en vlijt bij de leerlingen bevorderen. Daartoe organiseerde de Vereeniging jaarlijks een schoolfeest ‘Bij gelegenheid van den verjaardag van de(n) regerende(n) vorst of vorstin en zullen prijzen worden uitgereikt aan de leerlingen voor trouw schoolbezoek, goed gedrag en vlijt’. Leerlingen met veel verzuimen en/of slecht gedrag mochten dus niet op de schoolfeesten komen. Het bestuur maakte het eerste jaar 93 kinderen gelukkig met een prijs. Zij hadden allen twaalf of minder verzuimen in zeven maanden tijd tussen 1 januari en 3 augustus. Dat lijkt nog vrij veel maar in de leerplichtwet werd het wettelijk toegestane aantal verzuimen vastgesteld op maar liefst 72 per jaar.
Het stimuleren van schoolbezoek door de ‘vereeniging’ was zeker nodig. Het was in die tijd bij de meeste gezinnen armoe troef. Er waren amper sociale voorzieningen voor als de vader geen werk had. Kinderarbeid droeg bij aan het gezinsinkomen. Ook de schoolgeldheffing droeg bij aan het verzuim. De hoogte hiervan lijkt nu weinig, maar voor arme en grote gezinnen was het wel reden om hun kinderen thuis te houden. Rond 1900, vlak voor de invoering van de leerplicht is het percentage niet schoolgaande kinderen gedaald naar 10%. Toch worden nog tot ver in de jaren vijftig van de twintigste eeuw kinderen, met name jongens, in de oogsttijd thuis gehouden. Meester Dekker, die in 1953 vanuit Brabant op de lagere school in Tricht als hoofd der school kwam werken, verbaasde zich hierover toen bij een bezoek aan de school in Wadenooyen bleek dat de hoofdonderwijzer slechts een tiental meisjes in de klas had. De jongens waren allemaal ‘korsekeren’, het verjagen (keren) van vogels bij de kersen (korse).
Bronnen:
Dit is een venster uit de Canon van West Betuwe
Vorige vensterVolgende venster
Rita Boer Rookhuiszen-de Joode, CC-BY-NC