Zijn specialiteit: alle verschillende metaalsoorten. Maar Floris Reijnen van het Archeologisch Depot van de gemeente Nijmegen is ook goed met hout, leer, keramiek, glas, steen.
Nadat een collega-archeoloog een voorwerp uit de grond heeft gehaald, is het de uitdaging voor Reijnen om het zo goed mogelijk te conserveren. Van dakpannen van de legerplaats van het Tiende Legioen – het oosten – tot potscherven uit de stad Ulpia Noviomagus – het westen. “De bodem van Nijmegen zit voor ons niet mee. Het bestaat voornamelijk uit geel, open zand. Dat betekent dat er veel zuurstof bijkan en dat er veel spoeling is van regenwater. Het gevolg: roestend ijzer (1) en textiel dat vergaat. Het tegenovergestelde van de situatie in bijvoorbeeld Leiden, waar de grond bestaat uit dikke, zuurstofarme klei.
Ik ben opgeleid als metaalrestaurator (2). Metaal is het zorgenkind in het archeologisch onderzoek, al zijn de niet ijzeren metalen – brons, tin, lood en koper – goed te conserveren. Verder komen we met name hout, leer, keramiek, steen, glas en textiel tegen. Maar de grootste bulk bestaat uit ijzer. Nadat een archeoloog voorwerpen uit de grond heeft gehaald, is het onze taak om ervoor te zorgen dat de staat ervan vanaf dat moment niet meer achteruit gaat. Tegelijkertijd willen we er een tijd aan geven: uit welke periode is dit ding afkomstig? Alle stukken worden vervolgens bewaard in het archeologisch depot van de gemeente. Het is het fundament van al onze onderzoeken.
Sommige stukken worden geselecteerd om tentoongesteld te worden. Veel van ons werk is te zien in Museum Het Valkhof, maar we laten ook regelmatig iets zien in het Huis van de Nijmeegse Geschiedenis en tijdens onze jaarlijkse open-depotdag. Besluit je tot de expositie van een voorwerp, dan is het de vraag: wat wil je het publiek laten zien? Besluit je om het voorwerp te tonen zoals je het – bij wijze van spreken – gevonden hebt in grond? Of herstel je de scheuren en ontbrekende stukken? Op dit moment zie je dat die laatste optie vaak wordt uitgevoerd in een totaal ander materiaal of kleur, om te benadrukken wat origineel is en wat niet.
Toen archeologen begonnen met het graven in de Nijmeegse bodem (3), richtten ze zich op delen van de stad met sporen van de Romeinse tijd. Na de oorlog kwam er meer belangstelling voor de tijd na de middeleeuwen. Pas zo’n 35 jaar geleden groeide de belangstelling voor de sporen uit de Tweede Wereldoorlog. Momenteel is de archeologie van die periode uitgegroeid tot een specialisatie binnen de archeologie.
Toch zijn de meeste en grootste opgravingen in Nijmegen die van de Romeinse legerplaatsen, grafvelden en de stad Ulpia Noviomagus. Dat merk je ook aan de kennis over materiaal uit de zeventiende, achttiende en negentiende eeuw: daar weten we relatief weinig over. Daar is simpelweg minder diep op ingedoken. We vinden ook stukken van voor de Romeinse tijd. Voorwerpen uit de ijzertijd, de bronstijd en de prehistorie. Of van net na de Romeinen, zoals de Merovingische grafvelden (4) in Lent uit de zesde en zevende eeuw. Waar we weer uiterst weinig van vinden is van het middelste gedeelte van de Middeleeuwen.
Het is belangrijk dat we goed zorg dragen voor ons erfgoed. Elk kannetje, elk potje – hoe klein ook – draagt bij aan een complete identiteit voor een bevolking. Zonder die identiteit, mis je echt iets. Het draagt bij aan de opvoeding van een land. Je ziet het ook bij landen die compleet zijn leeggeroofd, denk aan Egypte of Afghanistan, dat ze op een zeker moment alles weer terug willen halen. Dezelfde hunkering die je hebt als er nooit foto’s van je zijn bewaard: je wil terug kunnen kijken. Die voorliefde om voorwerpen terug te brengen in de oude staat zat er al vroeg in. Aan het eind van de lagere school kocht ik mijn eerste oude boot, die ik probeerde te herstellen in de oorspronkelijke situatie. Er volgde daarna nog meer boten. Zodra ik een voorwerp in handen krijg, probeer ik het verval vanaf dat moment te vertragen. Ik zie mezelf als een tijdelijke oppasser. Als ik het doorgeef, voelt de volgende eigenaar hopelijk diezelfde verantwoordelijkheid.”
Het Huis van de Nijmeegse Geschiedenis is hét startpunt voor iedereen die meer van de geschiedenis van de oudste stad van Nederland wil weten. Iedereen is welkom in het Huis van de Nijmeegse Geschiedenis. Er zijn regelmatig exposities en lezingen en er is altijd iemand aanwezig die uw vragen kan beantwoorden.
Noten:
(1) Met dank aan de oxide kan Reijnen weer wel de vindplaats deduceren. Een voorwerp uit de grond van de Nijmeegse Waterkwartier is anders aangetast dan uit het Valkhofpark.
(2) Reijnen studeerde eerst af aan de Kunstacademie van Arnhem. Het werkende leven van een autonoom kunstenaar was hem te allenig, te solo. Zijn liefde voor de oudheid en een vader die werkzaam was in de archeologie leidde hem een nieuwe richting in.
(3) Archeoloog Jan Hendrik Holwerda begon in 1914 met archeologisch onderzoek in Nijmegen. Hij groef op verschillende locaties in het oosten van Nijmegen en ontdekte daarbij sporen van Romeinse legerplaatsen. Daarna volgden opgravingen tot in de jaren negentig van de vorige eeuw door de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek (nu Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed) en de Katholieke Universiteit Nijmegen (nu Radboud Universiteit). Vanaf 1989 heeft de gemeente een eigen archeologische dienst.
(4) De Merovingen waren een dynastie van Frankische koningen. Ze regeerden van de vijfde tot ongeveer de achtste eeuw over delen van wat nu Nederland, België, Luxemburg, Duitsland en Frankrijk is. De mensen werkten in die tijd met name op het land. Handel en nijverheid speelden nog geen rol van betekenis.
Dit verhaal werd geschreven door Rob van Oijen als aanhaakverhaal van het Huis van de Nijmeegse Geschiedenis, in het kader van het Erfgoedfestival 2020.
Rob van Oijen, CC-BY
Archeologie
Werk
-3000-500
Nijmegen
Rijk van Nijmegen