
In de morgen van 25 november 1782 vertrekken enkele jongelui vanuit Toldijk naar Doetinchem voor een bezoek aan de markt. Een van hen is Arend Gordinou de Gouberville, zoon van Herberg Den Bremer. Ze zullen de afstand van zo’n dertien kilometer te voet afgelegd hebben. Ook toen gingen jongeren graag op stap, maar festivals of popconcerten kende men nog niet. Alleen kermissen en 'bier'. En markten dus. De dag eindigt helaas heel anders dan verwacht.
Op de markt gaat eenieder zijn eigen weg. Ze spreken af elkaar in de namiddag te treffen in herberg Het Loo aan de weg naar Keppel, op zo’n vierhonderd 'treden' van Doetinchem. Het is er druk. Een deel van de aanwezigen zit binnen, anderen staan buiten voor de deur. Ook Jan Roelofs uit Keppel en enkele Toldijkers staan voor de herberg. Ze kennen elkaar van gezicht. Jan roept opeens: ''die uit Toldijk komen, dat zijn allemaal schelmen!''. Dat laten de Toldijkers zich niet zeggen. Het is de aanleiding tot een fikse ruzie en 'slagerij', oftewel er wordt flink op losgeslagen. De gasten die binnen zitten komen een voor een nieuwsgierig naar buiten.
Zo ook Arend. Hij blijft in de deuropening staan. Ook hij heeft een stok in zijn hand. Natuurlijk, wie loopt niet met een stok. En dan opeens … midden tussen de vechtende jongeren, valt Jan Roelofs dood neer. Drie dagen later wordt de twintigjarige Arend gearresteerd en in Steenderen in het 'gerichtshuis' opgesloten.
Tegen de plaatselijke rechter verklaart Arend dat hij niet heeft gezien dat Jan Roelofs 'dood is gebleven'. En nee, er was geen 'haat, vijandschap of ruzie' tussen hem en Jan. Ook de getuigen verklaren geen ruzie tussen beiden gezien te hebben. Wel zagen ze dat in het groepje jongens een en ander 'in ’t honderd' aan het lopen was. Arend heeft 'daartoe echter geen hand of voet uitgetrokken'. Hij had wel een stok in zijn hand, maar heeft daarmee niet geslagen. Integendeel. Arend riep zelfs: 'Mijn God, jongens, wat slaat gij. Houd toch op.' Op de vraag of de getuigen ooit gezien hebben dat Arend 'beschonken of door de drank onbekwaam' was, antwoorden ze als uit een mond: neen! Ze vinden hem allen 'van zeer goed gedrag en levenswijze'. Op 4 december vraagt hij om vrijlating. De getuigen hebben hem immers vrijgepleit. Bovendien 'durft hij vrijelijk te verklaren, dat hij zich altijd als een braaf en eerlijk jongeling gedragen heeft'. Het helpt niet.
Maar vier dagen voor kerst geeft de stadhouder van het landdrostambt alsnog de opdracht Arend vrij te laten. En zo wordt het voor hem en zijn familie toch nog een mooi kerstfeest.
Arend stamt uit de familie Bremer die al sinds begin 1600 de herberg in Toldijk bestiert. Anno 2021 wordt deze nog steeds uitgebaat door afstammelingen van deze zelfde familie.
Alice Garritsen, CC-BY-NC