Op het gebied van onderwijs, ouderenzorg en pastoraat nemen de congregaties en kloosterorden vanaf het midden van de negentiende eeuw tot in de tweede helft van de twintigste eeuw een belangrijke plaats in het gebied tussen de Maas en de Waal in.
Tussen kloosterorden en congregaties zijn kerkrechtelijke overeenkomsten en verschillen. Het zijn beide instituten van Godgewijd leven. Het belangrijkste verschil is de gelofte. Wie lid wordt van een congregatie legt een eenvoudige gelofte af. Dit houdt minder afzondering in en het behoud van bezittingen, ook al heeft de ingetredene daar geen vrije beschikking over. Leden van orden leggen een plechtige gelofte af van armoede, zuiverheid en gehoorzaamheid. Overeenkomstig met de orden zijn er ook priester-, broeder- en zustercongregaties. Congregaties hebben ook eigen kledij. Deze is vaak iets minder sober. Na het Tweede Vaticaans Concilie (1962-1965) wordt alledaagse kleding toegestaan.
Tussen Maas en Waal zetten de orden en congregaties zich over het hele gebied in. Het gaat om de volgende kloostergemeenschappen:
Qua architectuur komen de kloosters overeen. Ze zijn eenvoudig van opzet. Er is bijna overal sprake van een hoofdgebouw met aan weerszijden twee vleugels die haaks daarop staan. Daarin kan gewoond en gewerkt worden De kapel is meestal inpandig. Enkele architecten die veel van deze kloostercomplexen gebouwd hebben zijn: F. Cuypers, P. Stornebrink, C. Fransen en Magry.
Al het werk van de religieuzen wordt overgenomen door professionele organisaties op de verschillende gebieden van zorg en onderwijs. De gebouwen blijven in veel gevallen bestaan en krijgen andere functies.
Bronnen:
Wim Kattenberg, historicus Erfgoedstudiehuis, CC-BY