Rond 1900 was het Rivierengebied een fruit- en tuinbouwgebied. Voor hun afzet waren de boeren afhankelijk van de steden. Een aantal boeren ging zelf naar de stad om de producten af te leveren, maar dan waren ze zeer lang onderweg. Een boer uit de Betuwe was soms wel achttien uur van huis om zijn waren in Arnhem aan de man te brengen. Die tijd kon hij dus niet aan de verzorging van zijn gewassen besteden.
Vaak kwamen de handelaren bij de boer langs of waren er verzamelplaatsen in het dorp, aan de rivier of bij het spoor waar de landbouwproducten verhandeld konden worden. Bij het spoor ontstonden omstreeks 1890 spontaan de zogenaamde stationskersenmarkten, die min of meer de voorlopers waren van de veilingen. Het nadeel van dergelijke marktplaatsen was dat de boer dan niet op de hoogte was van de prijzen in de stad, waardoor hij zijn waar soms te goedkoop verkocht.
Boeren in het Gelderse Rivierengebied waren afhankelijk van de prijsontwikkelingen. Waren de prijzen hoog, dan ging het de boeren over het algemeen goed, maar waren de prijzen laag, dan hadden ze het zwaar, zo zwaar dat sommigen het moesten opgeven. In die omstandigheden werd de afhankelijkheid van de kooplieden, die altijd al veel ergernis opwekte, als extra belastend ervaren.
Tijdens de agrarische depressie van 1878-1895 waren de prijzen zo laag dat de boeren wantrouwend werden: ze kregen de indruk dat de kooplieden misbruik van hen maakten, dat er teveel aan de strijkstok bleef hangen. Met name bij fruit - in het bijzonder kersen - en groenten, goederen die zeer bederfelijk waren en dus snel verkocht moesten worden, voelden de boeren zich gedwongen hun waren tegen een te lage prijs te leveren.
Maar de boeren zelf waren evenmin zonder zonden: ze knoeiden met het gewicht en de kwaliteit en deden soms stenen en slecht fruit onder in de manden. Gedurende de crisis werd de noodzaak om de verkoop van fruit en groenten beter te regelen steeds meer ingezien, maar boeren konden in die tijd nog niet echt een vuist maken. Initiatieven werden wel genomen, maar pas na de agrarische opleving van 1895, toen de marktpositie van boeren verbeterde, werden de zaken goed aangepakt. Veilingen, vooral van groenten en fruit, schoten als paddestoelen uit de grond.
Deze tekst is een verkorte versie van een lemma uit het werk 'Gelderland 1900-2000' (eindredactie: Dolly Verhoeven).
Paul Brusse