Niet alleen Ierland wordt in de negentiende eeuw geteisterd door de aardappelziekte en de hongersnood die daar een gevolg van is. Ook Nederland is het slachtoffer. Het Land tussen Maas en Waal, de Betuwe en de Bommelerwaard behoren tot de zwaarst getroffen gebieden.
De ergste jaren zijn 1845 en 1846. In 1845 is 16.600 hectare van de 17.700 hectare aardappelvelden door de ziekte aangetast. Dat is 94 procent. In Noord-Brabant is het nog iets erger. Daar is circa 98 procent van de aardappels aangetast. In heel Nederland is 82 procent van de aardappelen rijp voor de mesthoop. ‘Op het land is menig arbeider, die niet in geld, maar in het gebruik van eenen akker zijn loon bekomt, door de volstrekte mislukking van zijnen oogst, van alles verstoken’, schrijft een anonieme tijdgenoot.
In de steden ontstaan hongeroproeren en de stevige aanhang van het socialisme in de noordelijke provincies is volgens veel historici mede vanuit de aardappelcrisis te verklaren. De teelt van aardappelen in kleigebieden krijgt een enorme knauw en wordt lange tijd niet meer opgepakt. Aardappels zijn volksvoedsel nummer één. Consumenten en boeren proberen de aardappel te vervangen door granen. Die zijn door de schaarste aan aardappels relatief goedkoper geworden. Relatief, maar nog altijd een stuk duurder dat de aardappels ooit waren. Gebrek aan voedsel leidt tot hongersnood zelfs zodanig dat mensen aan voedselgebrek sterven. De landelijke overheid, ondertussen, geeft geen steun. Laissez faire is het parool. De regering zit op een harde koers van niet-ingrijpen in de economie. De roep klinkt om de belasting op voeding af te schaffen, maar het gebeurt niet. Gelukkig springen de kerken met hun armenhulp bij, net als de lokale overheden die zien dat hun burgers omkomen van de honger.
Naar schatting overlijden 53.000 mensen in Nederland aan de hongersnood door de aardappelziekte. Het aantal overlijdens is hoger dan het aantal geboorten en het aantal paupers stijgt schrikbarend. De intellectuelen zien de aardappelziekte als een oordeel Gods, de traditionele visie die ook opgeld doet bij watersnoodrampen. De sociale onrust is een voorbode van de onrust die in Nederland en heel Europa ontstaat in het ‘revolutiejaar’ 1848. De angst voor volksopstanden zit er goed in en is een van de redenen waarom koning Willem II toestemt in de liberale grondwet van 1848.
De aardappelziekte, een schimmel, blijft nog decennialang de kleigronden teisteren. Ze wordt al in 1853 aangeduid als de ‘bekende ziekte’, het voorkomen ervan is al normaal geworden. Omdat pas veel later een bestrijdingsmiddel tegen de ziekte wordt toegepast, verplaatst de teelt van aardappels zich na 1845 van de kleigronden naar de zandgronden waar de ziekte niet optreedt. Maar juist op de kleigrond is voor 1845 de bevolking flink gegroeid. Als de basis van bestaan, de aardappelteelt, er verdwijnt, slaat juist daar de armoede extra hard toe. Dat Maas en Waal aan het begin van de twintigste eeuw een van de armste regio’s in Nederland is, houdt hiermee verband. Boeren zoeken naar andere, minder kwetsbare, teelten. In het Land tussen Maas en Waal is er daardoor een flinke groei van de tabaksteelt.
Bron:
Peter Deurloo, historicus en journalist De Gelderlander, CC-BY-SA
Landbouw
1800-1900