"Oorlog is niet bedoeld voor mensen, vechten is voor wilde dieren. De oorlog van de mens is de dialoog, het debat, met respect." (citaat uit de NPO-documentaire ‘My 9/11’)
Het leven van Khalil Faroghie begint 31 maart 1975 in de Afghaanse stad Herat. Khalil is geboren als tweede in een gezin met acht kinderen. Het gezin blijven extreme, traumatische ervaringen niet bespaard. Op Eerste Kerstdag 1979 vallen Sovjet-troepen Afghanistan binnen. Vanaf die dag wordt Afghanistan geconfronteerd met een 'totale' oorlog, voornamelijk in de steden. Het ouderlijk huis, hun thuis, wordt getroffen door een bombardement.
“Ik was nog jong, zeven, acht jaar. We hadden echt een goed leven, maar er was geen andere keuze dan te vluchten naar Iran. Mannen, jongens… ze werden geronseld om als soldaat te vechten. Mijn vader was gewoon een hardwerkend, vredelievend mens; het was niet meer veilig voor hem, voor ons.”
“We bleven een paar jaar in Iran, als asielzoekers. Maar Afghaanse vluchtelingen zijn in Iran ook niet veilig. Mijn vader mocht er niet werken. Hoe moesten we leven? Waarvan? Iedereen was tegen asielzoekers en we liepen het risico uitgezet te worden naar Afghanistan. Er was er voor ons geen andere keuze dan terug te gaan. Maar in Afghanistan konden we het ook niet redden; daar kwamen ze steeds weer achter mijn vader aan.
Dus gingen we voor de tweede keer naar Iran. En wéér was er het probleem dat we niet mochten werken, dat we niet wisten waarvan we moesten leven. Uiteindelijk vond mijn vader een uitweg; een kennis heeft hem gezegd naar Iran te komen. In zijn bedrijf – waar handgemaakte tapijten worden verkocht - kon mijn vader aan het werk. Ons leven werd positiever.”
“In Iran leerde ik kleding te maken. Mijn vader vond het belangrijk dat ik ook ging studeren. Dus ging ik een halve dag naar school, van acht tot twaalf, en daarna aan het werk als kleermaker. Ik maakte feestkleding voor vrouwen en heb veel geleerd. Ik leerde eigenlijk ook heel snel. Ik was een jaar of 17, 18 toen ik voor mezelf begon en een eigen kleermakerij startte. Chique kleding naar mijn eigen ontwerp die ik naar Dubai stuurde. Ik was echt goed bezig en draaide een goede omzet. Alles heb ik zelf opgebouwd.”
“In ruim acht jaar tijd heb ik een bloeiend bedrijf opgebouwd. Ik had ook personeel in dienst en we waren echt goed bezig! Tot dat noodlottige moment dat het bedrijf werd binnengevallen.
‘Van wie is die winkel?’
‘Dit is mijn bedrijf.’
‘Nee, nee dat kan niet… je bent nog jong, wie zitten er achter de schermen?
Laat je vergunning zien. Hoeveel mensen werken in dit bedrijf?’
Ik laat mijn vergunning zien en dan…
‘Nee, nee. Je bent Afghaans. Je mag hier niet werken.’
‘Maar ik woon hier al een hele tijd, zo’n acht jaar.’
‘Nee, dit kan niet. Je kunt hier niet werken.’
Alles namen ze in beslag. Alle machines. Alles ben ik kwijtgeraakt. En weer teruggaan naar Afghanistan was te gevaarlijk. Voor mij was er geen andere uitweg dan te vluchten.”
“Ik heb echt een slechte tijd gehad. Mijn vader heeft veel geld moeten betalen voor mij, om te kunnen vluchten. Ik ging naar Pakistan en het plan was om van daaruit naar Canada te gaan. Daar woont een oom die opvang voor mij had geregeld. Ik stapte op een vlucht en kwam eerst op Schiphol terecht. De douane heeft mijn documenten in beslag genomen; er klopte iets niet. Mijn visum zou vals zijn. Ik werd vastgehouden en mocht niet doorreizen naar Canada of terug naar Pakistan. Ik kreeg geen keuze, ik moest in Nederland asiel aanvragen."
“Na een tijdje kreeg ik een verblijfsvergunning en toen kwam ik in Culemborg terecht. Eerst werkte ik bij de Kaascentrale en ik ging naar het ROC om de Nederlandse taal te leren. Na een jaar had de Kaascentrale geen personeel meer nodig en ben ik naar het Centraal Boekhuis gegaan. Acht jaar, zwaar werk was het! Ik kreeg een dubbele hernia. Altijd netjes gewerkt, maar er was bij het Boekhuis geen aangepast werk voor mij. Het UWV verklaarde me arbeidsongeschikt. Maar ik zei: ‘Nee, ik moet werken. Ik ben nog jong! Ik ga niet thuisblijven… Ik ben kleermaker.’ En zo ben ik weer voor mezelf begonnen. Eerst voor de Bijenkorf en V&D. Dat kon ik goed aan en vijftien jaar geleden opende ik Faroghie Kledingreparatie en Stomerij.”
“Ik ben ook naar Iran geweest om mijn familie te bezoeken. ‘Jij bent de oudste zoon, je moet trouwen,’ zei mijn moeder. Daar heb ik kennisgemaakt met mijn vrouw en zijn we verloofd. Niet lang daarna werd mijn moeder ernstig ziek. Moeder had suikerziekte; ze kregen haar suiker niet onder controle en ze raakte in coma. Voor buitenlanders in Iran is er geen verzekering. Alle kosten voor medische hulp betalen we zelf. Via vrienden in Afghanistan heb ik geld gestuurd. Uiteindelijk is mijn moeder toch overleden. Gelukkig heb ik er een goed gevoel over; te weten dat ik goed voor haar heb gezorgd. En mijn broers en zussen? Zij wonen nu in Duitsland, in Canada, hier in Holland. Ze leven nu allemaal een eigen leven.”
”Je moet mens blijven en zorgen voor elkaar. Dát is de juiste pot! Als een klant een fooi geeft en zegt: ‘Geef maar aan jouw kinderen’ dan zeg ik: ‘Nee, nee dat is niet voor ons! Ik geef het aan mensen die het écht nodig hebben.’" Khalil laat foto’s zien. Van een vrouw in een rolstoel. Een foto van een jonge weduwe die zelf niet meer voor haar pasgeboren kind kan zorgen. Haar man is omgekomen tijdens gevechten. Ze was lerares, maar ze mag niet meer werken. “We vroegen haar: ‘Hoeveel heb je nodig om voor je zoontje te zorgen?’ We zorgen ervoor dat ze elke maand 30 euro krijgt om zelf voor haar kindje te kunnen zorgen. Het leven daar is heel anders en voor veel mensen is het echt moeilijk.
Als mijn klanten de foto’s zien en ze weten bij wie het geld terechtkomt en wat het voor een ander betekent… dan doen ze vaak extra geld in de ‘fooienpot’. Het geloof maakt niet uit. We zijn allemaal mens, we moeten elkaar helpen.”
“Oorlog is echt een slechte situatie. Je ziet geliefde mensen voor je ogen doodgaan en je kan ze gewoon niet helpen. Daardoor ben ik veranderd. Ja, ik heb een slechte tijd gehad, maar nu heb ik een goed leven. Brood om te eten. Ik kan zorgen voor mijn gezin, we kunnen zelfs op vakantie. Als iemand geen geld heeft en je geeft die ander je brood, dan nog krijg je geen honger. Maar je kunt die ander wel blij maken. Jouw eigen gevoel wordt dan ook heel anders! Niet alles draait om geld. Ik ben er niet bang voor vandaag of morgen dood te gaan. Ik ben echt niet bang. Mijn gevoel is zo: ik blijf het met plezier doen. Nu heb ik een goed leven en kan ik andere mensen helpen. Dan voel ik me echt fijn, want ik wil gewoon mens blijven.”
Patrice van Heijst, 2023, Regionaal Archief Rivierenland, CC-BY-SA
Sprekende Herinneringen
1950-2000
Archieven
Culemborg