Heerewaarden, strak omsloten door 's lands grootste rivieren en omarmd door de Maas- en Waaldijken. Nergens komen die twee waterdragers dichter bij elkaar. Hier wonen Cor van Zetten (1939) en Koos van Meurs (1946) al bijna hun hele leven. Ze vertellen over de riviervisserij die lange tijd het dagelijks leven van het dorp bepaalde.
Aan het begin van de twintigste eeuw floreerde de riviervisserij. Cor: “Iemand had voor 4500 gulden een nieuwe schokker aangekocht. Daar hebben ze één seizoen mee gevist, en toen hadden ze de hele schokker terugverdiend. Omdat er zoveel paling was! Zo goed was de visserij.” Koos: “Maar dan zit je in de jaren dertig. In mijn tijd was het allemaal stukken minder. Wij woonden tot m’n zevende op een schokker, de vissersboot van mijn vader. In 1952 is de grote waterverontreiniging gekomen en dat was ons laatste jaar op de schokker. Van toen af aan heb ik altijd in Heerewaarden gewoond en gewerkt.”
“Mijn vader ging vanaf toen vissen aan de oude Sluisberm. Dat was een heel gevaarlijke plek met de scheepvaart die daar passeerde. Eigenlijk moest je wat verder van de wal af liggen om beter paling te kunnen vangen, maar dat durfden wij niet. Bij mij is het vissen al heel erg vroeg begonnen. Wij woonden natuurlijk eerst op de schokker en hielpen altijd. Dat was de visserij! Ik vond het hartstikke fijn. Ik heb altijd zoveel mogelijk meegeholpen tot mijn negentiende, toen mijn vader overleed. Achteraf bleek dat hij een hartpatiënt was. Zestig jaar. Totaal versleten, helemaal op. Ik was ook graag visser geworden. Maar wij zagen in dat dat niet meer tot de mogelijkheden ging behoren. Langzamerhand werd de scheepvaart steeds intensiever, er kwamen grotere schepen. Dat maakte het gevaarlijk."
Cor: “Mijn opa, Jep Sepers, was visser. Ik ging weleens mee naar de plaat, waar de compagnie van zalmzegenvissers visten. Ze hadden vaste visstekken waar vaak meerdere personen van één familie visten. Die families hadden een bepaalde machtspositie. Als je viste in van hen gepacht water, dan moest je een percentage van de opbrengsten afstaan. Maar in die tijd ging het met de visserij al steeds verder achteruit. Iedereen zag wel aankomen dat die visserij kapot ging. Dat is een heel triest verhaal, ook voor het dorp.”
“Op de plaat werd met een speciaal net (de zegen) op zalm gevist. Er werd ook gevist met de reep. Dat is een lang stuk touw met kleine zijlijntjes eraan met een angel. Die werd in de rivier gezet en 's morgens vroeg haalden we die op. Als wij dan terugkwamen, dan zei opa tegen mij: ‘Menneke, je moet niet zeggen wat er allemaal aan zat hè, alleen een paar dunnekes!' Ja, dat was beroepsgeheim! Om met de reep te vissen had je dauw-pieren nodig. Van die dikke, lange wormen. Wel twintig centimeter lang!” Koos: “Die pieren waren alleen voor de reep. En je had ook dobbers. Daar hing dan een steen aan met de dobber erboven en daar ging ook een haak aan. Dat ging vaak met stukjes vis, of hele visjes eraan. Je moest dan heel vroeg zijn met ophalen, want anders draaide die paling zich eraf.”
Cor: “Poeieren is ook een manier van vissen. Ze bonden een prop pieren bij elkaar en die lieten ze dan met lood zakken. De palingen kwamen daarop af en dan trokken ze in één keer die hele boel omhoog. En dan hadden ze ook een paling, of zelfs meer! We gingen ook wel eens ‘alveren’. Dan visten we met kruisnetten. Het was een net, met kleine mazen. Je kon er mee op kleine visjes vissen, bijvoorbeeld alvertjes. Die bakten we dan in de koekenpan. Heerlijk! Dan was er nog de tubifex visserij. Een tubifex is een soort wormpje. Die zaten aan de oevers in de klei. Die klei werd geschept en gespoeld en dan kwamen die kleine rode wormpjes tevoorschijn. Ze werden gebruikt in de hengelsport, als levend aas.” Koos: "Ik heb verschillende soorten visserij gedaan maar het mooist vond ik het vissen met de schokker en dan vooral het lichten van de kuil 's morgens. De spanning van...wat zou erin zitten? Als er vis in zat sorteerden we de vangst. Het ging vooral om de paling."
Cor: “In het begin hadden de vissers een knechtje aan boord, maar toen de visserij terugliep moest als eerste dat knechtje eruit. Daarom moesten de vrouwen van de vissers mee, dus ook de kinderen. Hele gezinnen vertrokken hier daags na Pinksteren. Die vissers, die gingen in principe uit op paling. Maar ze hadden vaak bijvangst zoals witvis. Die verkochten ze aan de Rijnaken die langskwamen. Er werd ook wel geruild, want die sleepschepen hadden meestal steenkolen aan boord voor de industrie in Duitsland. Vis werd geruild voor steenkool, tegen de kou en om de netten mee te tanen.”
Koos: “De visserij was aanvankelijk de enige bron van inkomsten. Maar toen wij aan de wal kwamen in 1952 namen de inkomsten al af en toen moest er wat gebeuren. Wij hadden nog een stuk land, dus toen kwamen er een paar koeien, een paar varkens, wat fruit, enzovoorts. Mijn vader deed er van alles bij. Wij waren redelijk zelfvoorzienend. We hadden zeker geen honger, maar het was ook geen luxe. Dat gold voor het hele dorp. Heerewaardenaren hadden niet zo veel nodig.”
“Ik heb het allemaal heel intensief meegemaakt, de afkalving van de visserij. Want er kwamen steeds minder inkomsten. De OVB, de Organisatie ter Verbetering van de Binnenvisserij, stelde op een gegeven moment wel zesduizend snoekbaarsjes ter beschikking. Op die manier is toen de visserij een beetje gestimuleerd. Maar het hielp niet. Er is geprobeerd om in Den Haag wat compensatie te krijgen. Dat is nooit gelukt. Er is nooit iets gedaan voor de vissers. Geen ander werk of compenserende maatregelen, niks. Het is gewoon dood gebloeid. Het is niet anders.”
Interview en tekst: Maria de Bijl, tekst: Eefje Broere, 2024, Regionaal Archief Rivierenland, CC-BY-SA
Sprekende Herinneringen
Industrie
1950-2000
Maasdriel
Archieven
Rivierengebied