Ik ben Tijs van den Brink, geboren op 28 maart 1933 aan het Huinerkerkpad in Putten. Mijn vader was Tijs van den Brink en mijn moeder Jacobje Lubbertsen. Ik ben de oudste van vier jongens en drie meisjes.
In 1937 verhuisden we naar de Halvinkhuizerweg. Mijn vader ging werken bij de landbouwcrisisdienst als tijdelijk ambtenaar. Deze dienst had als doel de voedselvoorziening veilig te stellen. Hij deed allerlei verschillende werkzaamheden. Zo merkte hij biggen om te voorkomen dat er te veel kwamen. Tijdens het dorsen zag hij erop toe dat de boeren voldoende graan inleverden en hij wees aan welk grasland gescheurd (omgeploegd) moest worden om er bouwland van te maken. Als vierjarige ging ik naar de bewaarschool (kleuterschool). Het enige wat ik daarvan nog weet is dat de molen versierd was toen prinses Beatrix was geboren.
Net voor de oorlog kocht mijn vader een boerderij aan de Roozendaalseweg, waarvoor hij een hypotheek afsloot. Hij moest zelf investeren in grond, gebouwen, vee en inventaris. We hadden een stukje bouwland, wat melkvee, varkens en kippen. Zodra ik naar de lagere school ging, hielp ik mee op de boerderij. Ik gaf de kippen hun voer, haalde de eieren uit het hok. Zaterdags harkte ik voor de zondag het erf netjes aan, met van die mooie streepjes. Andere klusjes waren schoenen poetsen, fietsen schoonmaken, het fornuis stoken en aardappelen koken voor het vee. Veel speelgoed hadden we niet. Ik herinner mij nog dat ik een keer een klapperpistooltje kreeg van mijn oom, dat hij gekocht had op de Ossenmarkt.
Twee keer per jaar kregen de boerenknechten en -meiden, tijdens de Ossenmarkt en in het voorjaar, hun halfjaarlijkse salaris. Om de veertien dagen kregen de boeren, op woensdag als het markt was, bij restaurant van Dam (nu Restaurant de Heerdt) hun melkgeld. De directeur van de melkfabriek kwam met zijn kistje met de enveloppen waarin het melkgeld zat. Op de enveloppen stond een nummer en iedere boer kende zijn nummer. Als mijn vader niet kon, haalde ik het geld op. De meeste boeren namen daarna altijd een borreltje, om te vieren dat ze weer geld hadden verdiend.
Iedere woensdag was er in Putten de warenmarkt, die wij rommelmarkt noemden, en een biggen- en eiermarkt. Op de eiermarkt verkocht mijn vader eieren en vaak ging ik mee. In manden en kisten brachten we de eieren naar de markt.
Toen ik zes jaar was ging ik naar de christelijke lagere school in Huinen. Op klompen liep ik met een groepje kinderen uit de buurt, over de Knapzaksteeg, naar de Huinerschool. Onderweg sprongen we over slootjes, maar te laat komen op school durfden we niet. De schooldag begon met gebed en een psalmversje zingen. Iedere week moesten we een psalmversje uit ons hoofd leren dat op maandagmorgen werd overhoord. Verder kregen we vakken, zoals rekenen, lezen, taal en aardrijkskunde. We moesten veel uit ons hoofd leren, wat achteraf gezien raar was. Je stampte plaatsnamen in je hoofd zonder dat je wist wat er te doen was en je leerde psalmversjes zonder dat je wist wat het betekende. Kreeg je straf dan moest je of in de hoek staan of strafregels opschrijven, bijvoorbeeld honderd keer opschrijven wat je niet mocht doen.
Mijn lagere school kende nog acht klassen. Opvallend was dat de achtste klas was een stuk dunner bevolkt was dan de zevende. Veel kinderen moesten hun ouders helpen en gingen niet meer naar school.
Voor Verhaal van Putten vertellen (oud)-inwoners over opgroeien, werken en wonen in Putten. Dit verhaal over Tijs van den Brink is geschreven door Froukje Broos, op basis van een oral history-interview, afgenomen in november 2018.