'Rond 1980 heb ik samen met Annie Loopstra een groep vrijwilligers verzameld die elke zondagochtend patiënten van het Diaconessenhuis naar de Diaconessenkerk bracht. De dominee had aan mensen binnen de gemeente gevraagd of ze dit wilde doen en wij twee hebben toen onze schouders eronder gezet. De vrijwilligers werden ingedeeld in vier groepjes en die rouleerden elke zondag. Een paar vrijwilligers, waaronder ik, zorgden voor de voorbereiding. Zaterdagavond werden door ons de liturgieën voor de kerkdienst op de afdelingen rondgebracht. Meestal gaven we ze aan de afdelingshoofden, want die wisten precies wie wel en niet naar de kerk mocht. Maar soms deelde ik ze zelf op de zalen uit, dan kon je een praatje maken en vragen aan de mensen wie naar de kerk wilde. Dat werd dan opgeschreven en de volgende ochtend werden ze om half tien door de vrijwilligers opgehaald.
Sommige patiënten werden in hun bed naar de kerk gereden, dat noemden we dan met bed en al, want je moest ook rekening houden met een eventueel infuus of katheter. Anderen zaten in een rolstoel en sommigen konden zelfstandig lopen. Maar ze werden allemaal begeleid. De meeste kende ik niet, dat waren dan passanten. Maar soms reed je wel eens een bekende. Onderweg was er altijd wel tijd voor een ongedwongen praatje, want je moet ook niet zielig tegen ze gaan doen. Om tien uur als de kerkdienst begon moesten de patiënten in de kerk zijn. Maar de predikanten begrepen ook wel als je dat net niet haalde. Het kon heel druk zijn. We hebben op een zondag wel eens tien bedden door de deur van het ziekenhuis naar de Diaconessenkerk gereden, maar dat was uitzonderlijk veel. De bedden stonden dan tegen de linkermuur aan, op een rij, dat was een mooi gezicht. Voor de mensen was het echt een uitje, dan zie je nog eens andere mensen en was je even uit de ziekenzalen. De beddenrijdsters zaten zo dat ze de patiënten konden zien. Het kon best emotioneel zijn en wanneer iemand niet lekker werd was je er meteen bij.
Na de dienst was er soms tijd voor een kopje koffie en sommige patiënten wilden dat ook wel graag. Om twaalf uur moesten de patiënten weer op de zaal zijn. Het terugrijden was meestal geen punt. Dan waren er ook familieleden of andere kerkgangers die de patiënten terug naar de afdelingen brachten.
De vrijwilligers hebben de bedden gereden totdat de patiënten naar Rijnstate werden overgebracht en het Diaconessenhuis werd afgebroken. Ik heb nog door het verlaten en lege Diaconessenhuis gelopen. Dat was helemaal niet leuk; je kent het anders. Je mist het ziekenhuis wel, maar we waren dan ook verwend. De mensen uit de wijk konden er zo naar toe lopen. En het kleinschalige van het Diaconessenhuis, dat mis je, het persoonlijke contact, dat maakte het bijzonder.
Het bedden rijden in Rijnstate gebeurt nu nog steeds. In de Diaconessenkerk is overigens nog steeds een tastbare herinnering aanwezig. De extra brede deur waar we de bedden doorheen hebben gereden, is er nog altijd.'
Mevrouw van den Brand, Gulden Bodem