Ver weg van de grootstedelijke drukte is een plek waar de tijd heeft stilgestaan en waar de rust slechts wordt onderbroken door de ruisende bladeren van de indrukwekkende eeuwenoude bomen. Ze vormen het decor van het voorname witgepleisterde “Grote Huis” waar baron Van Verschuer (1927) woont samen met zijn vrouw. Het huis is het centrum van landgoed en heerlijkheid “Mariënwaerdt”, dat al meer dan 275 jaar in bezit is van opeenvolgende generaties. Het landgoed is met 900 hectare een van de grootste landgoederen die ons land rijk is. Vol warmte en genegenheid vertelt de oude heer Van Verschuer over de geschiedenis van het landgoed en over de inspanningen van zijn familie om met de tijd mee te gaan. Maar ondanks zijn gevoelens van trots heeft het bezit van het landgoed ook zijn bestuurlijke ambities afgeremd.
“Al van kleins af aan was duidelijk dat ik het beheer van het landgoed van mijn vader zou overnemen. Toen ik een jaar of tien was, vroeg iemand aan mijn vader wie zijn opvolger zou zijn. Ook al had ik nog een broer, mijn vader wees direct mij aan: “Dat is mijn opvolger”, en daar is ook nooit discussie over geweest. Mijn vader heeft mij van jongs af aan overal bij betrokken. Het aardige is, dat ik nooit verschil van mening met hem had. En zo gaat het een generatie later nog steeds, tussen mijn jongste zoon en mij. Ik kom mijn zoon soms tegen op het landgoed, dan vertelt hij mij even een paar dingen, en als er beslissingen genomen moeten worden, zijn we het snel eens. Als dat een keer niet zo is, gaat het over onbenullige zaken, over een dak dat rood moet worden, of blauw, maar verder zijn we het over de grote zaken altijd eens.
Ik heb me ingespannen om mijn kinderen en klein kinderen te betrekken bij het beheer van het landgoed. Je moet niet je eigen spelletje spelen. Je moet zorgen dat het speeltje ook het speeltje is van je kinderen en kleinkinderen. We hebben vijf kinderen en veertien kleinkinderen. We praten veel met elkaar over het beheer van het landgoed. Als de volgende generaties er ook plezier in hebben, doe je het niet alleen voor jezelf, dan hou je het landgoed ook voor de toekomst in stand.
Mijn betovergrootvader heeft het landgoed in 1734/1735 gekocht. Ik ben er trots op dat het sinds die tijd onveranderd is gebleven. We hebben er zelfs een paar stukken bijgekocht. We hebben een heel oude kaart, uit 1635, en daar staat alles op, met wegen en beplanting en eendenkooien. Ik wil graag dat het in grote lijnen zo blijft. Dat als mijn voorvaderen op Mariënwaerdt zouden terugkomen, ze het nog zouden herkennen. Je mag best wat veranderen, dat hebben wij ook gedaan. Maar het moet een herkenbaar bezit zijn, het moet de sfeer van vroeger ademen en ondertussen ook met de tijd meegaan. Als ik hier rondwandel met mijn vrouw, dan merk ik dat het ons lukt en dat geeft mij veel voldoening. Het landgoed is in alle jaargetijden overweldigend mooi, of het nu zomer is, winter, herfst of voorjaar.
Mijn kinderen hebben hun eigen ideeën ingebracht voor het beheer van het landgoed. Centraal daarbij is de gedachte dat de landbouw wordt bedreven op biologische basis. Mijn oudste dochter heeft een bed & breakfast in een karakteristieke oude boerderij op het landgoed. Mijn oudste zoon heeft hier op Mariënwaerdt een paardencentrum. We hebben ook een pannenkoekenhuis en een winkel waar we allerlei producten van eigen land verkopen, kaas, jams en chutneys. Er is een imkerij in een oude boerderij, op de leest geschoeid van een zorgboerderij. We hebben natuurlijk het grote voordeel dat Mariënwaerdt centraal ligt, in de Betuwe, en dat het ook een aantrekkelijke locatie is voor huwelijken, feesten en partijen. Mijn jongste zoon en schoondochter, die het beheer voeren, komen elke keer met nieuwe ideeën, die het landgoed levendig houden. Zo wil mijn zoon hier in de toekomst een agrarisch museum vestigen, waar bezoekers de geschiedenis van de landbouw kunnen beleven.
Op tal van manieren zijn we bezig om het landgoed in stand te houden, als echte ondernemers. Dat was vroeger wel anders. Mariënwaerdt verpachtte boerderijen, daar had je pachters zitten, die hadden melkvee en gingen met hun karretje melk ophalen als de koeien in de wei waren. Mijn vader is in de veertiger jaren begonnen met een fruitbedrijf. Dat heb ik uitgebreid tot een akkerbouw- en landbouwbedrijf. Mijn zoon heeft het weer uitgebreid met een grootveebedrijf. We hebben nu veel meer terreinen van Mariënwaerdt in eigen beheer en gebruiken het zelf. Het landgoed is bewust opengesteld voor publiek. Als je hier op zaterdag of zondag komt wanneer de bomen aan de Appeldijk in bloei staan, zie je veel wandelaars en fietsers. Er wordt druk gebruik gemaakt van het landgoed, in recreatief opzicht. Vorige week wilden mijn vrouw en ik naar het pannenkoekenhuis om er te eten, maar mijn zoon zei, kom maar niet, want het zit hartstikke vol, er was geen plaats meer. Ik vind het ontzettend fijn dat zoveel mensen plezier beleven aan Mariënwaerdt. Ja, je doet het niet voor niets.
En we hebben ook nog een vereniging opgericht, Vrienden van Mariënwaerdt. Die vereniging is heel actief, helpt met allerlei activiteiten, doet werkzaamheden in het bos, ruimt vuil op, helpt mijn vrouw met het bakken van notentaarten, enzovoort. Een aantal keren per jaar komen de leden bij elkaar en spreken dan over het beheer van het landgoed, wat er fout is en wat goed, en over wat er moet gebeuren. Ze leveren een waardevolle bijdrage en hebben hart voor Mariënwaerdt. Die vereniging hadden we in het verleden al.
Ik begon hier in ’52, toen mijn vader stierf. Hij wist dat hij zou gaan sterven en hij riep mij bij zich. We voerden een heel uitgebreid gesprek over wat er moest gebeuren en ook wat er niet moest gebeuren. En toen kreeg ik de verantwoordelijkheid voor Mariënwaerdt.
Ik vond dat ik te veel personeel had en dat er te weinig machines waren. In onze moestuin liepen wel vier of vijf mensen rond en er was niet eens een frees. Met de juiste gereedschappen heb je maar een man nodig. Voor de Vrienden hadden we drie mensen, voor allerlei activiteiten hadden we verschillende mensen. Het teveel aan personeel was het ene probleem.
Tweede probleem was, dat we veel achterstallig onderhoud hadden aan gebouwen en daken. Dat kwam door de crisisjaren en de oorlog.
Derde was, dat mensen mee wilden doen met de moderne tijd, ze wilden een douche en een moderne keuken, enzovoort. Dus we hebben ontzettend veel moeten investeren in modernisering van de gebouwen, dat is een groot werk geweest. Het koetshuis, de tuinmanswoning, de boerderijen en gebouwen, alles moest vernieuwd worden, of althans, gerestaureerd. Dat was een majeure opdracht.
En verder waren die bedrijven heel versnipperd, de verkaveling moest daar verbetering in brengen. Met een aantal mensen uit het dorp zijn we met streekverbetering begonnen, dat was een omvangrijke opgave. We gingen met een grote groep mannen en vrouwen op excursie en we gingen overal kijken en ideeën opdoen. Dat was een heel boeiende periode, maar ook heel hectisch. Gelukkig had ik grote zware iepenbomen, met de verkoop daarvan kon ik alles financieren, dat was destijds de redding van Mariënwaerdt. De houthandelaren stonden hier in de rij om de bomen te kopen. Het hout was veel geld waard, omdat het gebruikt werd voor fineer. De Duitsers gebruikten het voor televisies en radiokasten en nog veel meer. Iepenhout ging ook naar wagenmarkten, naar mensen die er boerenwagens van maakten. Ik verkocht vijf bomen en dat bracht veel op, moet je voorstellen in de vijftiger jaren, ik kreeg toen dertigduizend gulden per boom…
Ik heb nogal wat activiteiten gehad buiten Mariënwaerdt. Ik ben eerst rentmeester geweest en toen ben ik gedeputeerde geworden, dat was mijn vader ook, in Gelderland, 13 jaar, en ik had het liefst burgemeester willen worden, dat heb ik een half jaar gedaan in mijn leven, dat was in Wageningen, waar vreselijke ruzie was en allerlei moeilijkheden. Toen kon ik burgemeester van Nijmegen worden, maar dat heb ik uiteindelijk niet gedaan. Ik moest dan in Nijmegen gaan wonen en dat kon ik Mariënwaerdt niet aandoen. Ik koos voor Mariënwaerdt, het is mijn vrije keuze, ik klaag er niet over. Het bezit van een landgoed is een rijkdom, maar vraagt soms ook offers. Kijk, een landgoed vererf je van vader op zoon, van moeder op dochter, of van familie op familie. Je hebt er niet om gevraagd, het is een taak die je op je schouders krijgt. Ik koos er zelf voor om eigenaar te blijven en Mariënwaerdt later over te dragen aan mijn kinderen en kleinkinderen.
Ik had al snel door dat ik niet van dit landgoed kon leven, ik moest zorgen dat ik banen kreeg en dat is me aardig gelukt. Ik ging ’s ochtends naar mijn werk, dan gaf ik mijn vrouw een paar papiertjes mee wat er nog moest gebeuren. En ik had een rentmeester die een aantal zaken deed. Het was een zware tijd, want tussen mijn werk door moest ik mijn landgoed beheren. Ik zat ook nog in de politiek, ik ben voorzitter geweest van de CHU. Ik zat voor een gedeelte in Arnhem en voor een gedeelte in Den Haag. Als ik ’s avonds thuiskwam van mijn werk, dan moest ik alles met een milde blik bekijken voor zover het niet precies gebeurd was als ik wilde, ik was weg, dat was het risico, ik was niet de hele dag met het beheer bezig, ik had een volledige baan, meer dan dat, buiten Mariënwaerdt om.
Mijn vrouw en ik gingen veertig jaren geleden hier in het huis wonen. Het huis was voor die tijd alleen in de zomer bewoond. Toen we het permanent gingen bewonen, vond de omgeving dat mooi. Ze begrepen het, ze droegen het een warm hart toe. Vroeger zeiden ze in euforie, kijk die mensen in een mooi huis wonen. Nu ligt dat anders, mensen kijken met medelijdende blikken naar mijn vrouw, dat zij in zo’n groot huis moet wonen. Maar zij vindt het prettig en vertrouwd; ik vind ook dat het erbij hoort. Het huis is toch het warm kloppende hart van het landgoed. Het is ook ingrijpend verbouwd, als laatste van alle huizen. Het was ontzettend vochtig binnen, de stenen sloegen groen uit. We hebben ook hier centrale verwarming aangebracht en badkamers gebouwd, gezorgd dat het comfortabel werd om hier te verblijven, ook in de winter. Bij dit soort huizen was de voorkant op het noorden, daar waren ook alle ramen. Ik had een tante en die was nogal progressief, die raadde ons aan om op alle gevels ramen aan te brengen, ook aan de zuidkant. Overal waar het kon hebben we toen ramen gebouwd en we hebben de ingang op het zuiden gemaakt.
Omdat het water hoog kon stijgen, konden we nooit beneden zitten. Daarom is het woongedeelte op de eerste verdieping; als we door de voordeur komen, lopen we direct de trap op naar boven. Een van de grootste problemen van Mariënwaerdt was het waterbeheer, in de hele Betuwe was dat een probleem. In de winter liep Mariënwaerdt voor een groot deel onder water. We waren eindeloos bezig om te kijken hoe we dat water weg konden krijgen. Toen ontdekten we dat de aangrenzende gronden van Culemborg vrijwel helemaal zonder water zaten. Daarom hebben we een dijkje doorgebroken en een duiker gemaakt tussen Mariënwaerdt en dat Culemborgse land. We hebben hiervoor toestemming gekregen van het Waterschap. Vanaf dat moment, rond 1960, hebben we nooit meer grote wateroverlast gehad.”
Dit verhaal is rond het jaar 2012 vastgelegd door vrijwillige interviewers van de Oral History Werkgroep Gelderland voor het project Leven op Landgoederen van Stichting Landschapsbeheer Gelderland en Erfgoed Gelderland.
Auteur: Tine Aarsen, Erfgoed Gelderland, CC-BY