‘Iedereen kent me’, vertelt Chris Vink mij, als ik via de telefoon een afspraak met hem maak. De lange besneeuwde wegen door Zoelen leiden me echter recht naar hem toe, ik hoef niemand iets te vragen. Een fraaie, moderne woning op een eeuwenoud landgoed, dat zich uitstrekt van Avezaath tot Maurik en Eck en Wiel, een uitgestrekt terrein. Chris, zeventig inmiddels, wijst mij meteen op de gevaren van zijn erf. Een meterslange laaggespannen lijn schrikdraad, markeert de grens voor zijn jonge herdershond. Geen probleem, we zitten al snel aan tafel met uitzicht op een verstilde idylle aan de muur: het geboortehuis van Chris in Zoelen, “Steenen Kamer”, een lieflijk wit boerderijtje met een rieten dak en een bedstee. Chris Vink is vergroeid met landgoed Soelen, verknocht aan eigen bodem.
‘Mijn grootvader kwam daar in 1870 of zoiets. Mijn vader is daar geboren in 1897. Een echte Zoelenaar. Ja, ik heb daar eerst voor mijn eigen ook gewerkt in de fruitteelt, heb ook nog melkkoeien gehad. Maar op een gegeven moment begonnen ze te verplichten een melktank aan te schaffen. Ik mocht maar zeven of acht koeien melken en had wat jongvee erbij. Dus dat was voor mij niet rendabel genoeg. Toen was ik in de dertig. De bedrijfsleider van het kasteel, Arie Pluijm, kwam naar me toe, die zegt tegen mij: ‘Zou je een paar dagen op het kasteel kunnen werken?’ En of ik bij het snoeiwerk helpen wou, want ze kwamen eigenlijk mensen tekort. Dat wilde ik wel doen en zo ben ik er eigenlijk ingerold. Van de drie dagen werd het vier dagen. Toen de boel overging naar de familie Van Sanen kon ik de hele week wel komen werken, dus zodoende eigenlijk.
Ik ben hier in ’70 gekomen, toen zat de familie Volker er nog. D’r waren zo veel boomgaarden. Toen was er ongeveer 30 tot 35 hectare fruitteelt, veel hoogstammen, dus moest dat ’s winters allemaal gesnoeid worden. Snoeien, hout afladen. Dat hout mocht altijd nog verbrand worden in de boomgaard, dat mag tegenwoordig niet meer. Dat hout werd meestal in een gat geschoven. Dan werd het aangestoken en je schoof er zo met een tractor met houtschuif in een keer weer een heleboel hout op . Het is wel eens gebeurd dat ik met de tractor vast bleef zitten en dat ie bijna in de brand vloog. Toen hebben we gauw een andere tractor erbij gehaald.
Toen waren het allemaal oude rassen: goudreinetten, cox, laxton, sterappel, die soorten, notarisappel, zoete appel, peren, pruimen. Het werd in de herfst opgeslagen in de koelhuizen. Dan werd het ‘s winters gesorteerd en naar het koelhuis gebracht. Pluijm liep er, de bedrijfsleider, en Van Ingen en ik dan. Wij waren echt als vast. ‘s Morgens om half acht begonnen we. Van alles snoeien, grasmaaien, heggen knippen, fruit plukken. Ja, allerlei dingen: vegen, de paden schoon houden, het talud van het kasteel bijhouden. In de herfst, met de pluk, dan waren er natuurlijk een hoop mensen. Dan was het hard werken. Was ik ’s morgens al om zes uur bezig, want die appels die overdag geplukt waren, werden op een wagen gezet en die werd ’s avonds niet meer binnen gezet. Dat moest ’s morgens allemaal gebeuren. Mijnheer Volker, nee, die ging niet mee appels plukken, maar hij kwam wel kijken af en toe. Ja, dat deed ie wel.
Die familie Volker is naar Frankrijk gegaan; het kasteel is verkocht aan de familie Van Sanen. Die hebben daarna het kasteel verbouwd tot appartementen, die ze gingen verhuren aan oudere mensen, zes appartementen. In het kasteel kwam een lift. Er hoort ook nog een Koetshuis bij, daar zitten vier appartementen in. Vroeger was daar een koelcel en er was een plaats voor machines en een plaats om fruit te sorteren.
Er is ook nog een boerderij aan de Achterstraat. De jongeheer Van Sanen is daar zelf gaan wonen. Ik weet wel, toen ze weggingen, dat we een dag werk hebben gehad hebben om wat spullen op te ruimen voor hun en dat moest dan hier naar de Achterstraat toe, naar Aldenhage. Meubels of archieven? Nou, geen meubels, het was meest..uh..drankflessen en noem maar op. ’t Zat allemaal nog vol..(lacht). Dat nam die schijnbaar mee naar Frankrijk toe later.
Je hebt de Achterstraat, dan Aldenhage, dat was vroeger eigenlijk ook een boerderij. Als je dan verderop naar de kerk toe gaat, dan hebben ze op de hoek van de Uiterdijk het Tuinhuis. Iets verderop aan de linkerkant had je weer een boerderij en rechts had je een woning, daar woonden twee gezinnen in en die werkten ook altijd op het kasteel. Maar ik woonde daar (wijst op boerderij “Steenen Kamer”) en ik kwam vanaf mijn eigen stuk land naar het kasteel toe. Ik werkte altijd gewoon op het landgoed zelf, altijd wel in de boomgaarden. Een hoogstamboomgaard hebben we nu nog en in de Molenstraat hebben we een hoogstam-kersen. Die hebben we geplant in 1990, ja, die zijn goed 20 jaar oud; daar moeten we ook echt plukken met de ladders, dat is nog echt klimwerk. ’t Ís nu een hectare of 13.
In ’92 is het landgoed overgegaan naar Staatsbosbeheer. Ik kwam toen ik in dienst van Staatsbosbeheer, ze moesten mij overnemen. Nu is het allemaal biologisch: landbouw en fruitteelt. Je mag eigenlijk niet meer spuiten in de boomgaard. Op het weiland en in de akkerbouw wordt geen kunstmest meer gebruikt, maar er mag wel wat stalmest van een boer opgereden worden. Het fruit dat wordt verpacht aan een biologische fruitteler, ene De Wit uit Zennewijnen. Als die peren geplukt heeft, probeert hij ze weer door te verkopen aan een groothandel. Ja, dan heb ik er verder dus ook niets mee te maken, met snoeiwerk of zo ook niet.
Vroeger stonden er om de boomgaarden veel heggen, vooral doornenheggen. Er stonden er ook in het bos zelf. De heggen om de boomgaarden heen zijn in de jaren ‘80 allemaal gerooid. Er was op het gegeven moment perenvuur en dat kwam ook hier en daar in die doornenheggen, dus we zeiden: ‘Laten we ze maar rooien, want perenvuur is erg besmettelijk voor de peren.’ Nee, daar is nooit meer iets voor in de plaats gekomen. Toen stond rondom het kasteel ook al de beukenheg; die stond er staat er, ik heb nooit anders gezien. Langs de oprijlaan naar het kasteel toe staat ook een beukenheg, die hele laan is beuken. D’r loopt bij het kasteel ook wat vee op weiden van mensen die zo’n stuk pachten, Ze moeten zelf dat stuk verder verzorgen, zodat er geen brandnetels of distels groeien. Dat moeten ze zelf netjes bijhouden.
Ik heb het altijd goed naar mijn zin gehad. Ik werkte altijd met plezier.. Ja, het lag gewoon in mijn straatje. Van thuis was je dat werk ook gewend, ik kreeg dat gewoon mee. En ik kon het ook goed vinden met de bedrijfsleider en met die andere mensen. ’t Is nou niet zo dat we vroeger binnen uitgenodigd werden, met de kerst of zo. Nee, zoiets hebben we eigenlijk nooit gehad. Nu, de laatste tien jaar, natuurlijk wel, ik kom bij alle mensen binnen. Als de bewoners van de appartementen iets te vragen hebben, komen ze naar mij toe. Ik neem nu ook de gasmeters op, ik loop zo naar boven. Het kasteel mijn tweede huis? Ja (lacht).
Kijk, daar heb ik ook nog een leuke foto. Hier, met het snoeiwerk van de hoogstammen. Hoge bomen, lange ladder. Ja, het was daar ook prachtig om te wonen, lekker langs de Linge. Heerlijk! Die tijd die missen we hier dus eigenlijk wel. Maar ja, ’t is nie anders…’
Dit verhaal is rond het jaar 2012 vastgelegd door vrijwillige interviewers van de Oral History Werkgroep Gelderland voor het project Leven op Landgoederen van Stichting Landschapsbeheer Gelderland en Erfgoed Gelderland.
Corrie Dolmans, Erfgoed Gelderland, CC-BY-SA