Begin december 2017 bezoek ik Klaas Breunissen in het woongedeelte van de boerderij waar hij vroeger de scepter zwaaide. Hij heeft indertijd de boerderij van zijn vader overgenomen en nu wordt het bedrijf gerund door Rik, een zoon van zijn zus. Wie je ook spreekt over de familie Breunissen, altijd wordt verteld dat ze uit Wageningen komen. Het wordt tijd om Klaas te laten vertellen hoe ze hier terecht kwamen.
‘Wij woonden in Wageningen, wij hadden daar een boerderij helemaal aan de noordelijke kant van Wageningen, net op de grens van de gemeente Ede. We waren eigenlijk georiënteerd op Bennekom. We gingen daar ook naar school en daar had je de kerk. In de oorlog zijn we geëvacueerd en tussen Ede en Lunteren terecht gekomen. We hadden daar familie wonen en we hebben de hele winter in een kippenhok gewoond, maar we zijn nooit niks tekort gekomen. Maar we hadden eigenlijk ook niks. Zo net na den oorlog zijn we onteigend. Dat kwam door de universiteit.’
‘De Marshallhulp kwam, er kwam een hoop geld uit Amerika en er kwamen nieuwe proefboerderijen met de modernste machines. De eerste meststrooiers kwamen toen en zelfbinders en de nieuwste trekkers. Ja, als je nou ziet dan denk je ‘antiek’, maar dat was in die tijd modern. Die kwamen uit Amerika via die Marshallhulp want d’r was overal te kort aan. Er most graan zijn, nou dat stampten ze met geweld uit de grond. Dus de universiteit maakte ook allemaal proefvelden en er kwamen ook steeds meer studenten en dus er moest ruimte komen. En toen wilden ze die grond graag hebben. Mijn vader voelde er niet zo veel voor, dus dat heeft wel een jaar of drie, vier geduurd of misschien nog wel langer. Ze dreigden geregeld met onteigenen. ‘Nou’ zei mijn vader: ‘Ik wil er ook wel wat goeds voor terughebben. Ik wil er niet slechter van worden’. En toen konden we in de polder een boerderij krijgen.‘
‘Mijn ouders zijn een keer wezen kijken daar en toen zei mijn moeder: “Het was zó koud!” Het was toen net nà de watersnood en daar zaten die Zeeuwse mensen ook allemaal in noodwoningen in de polder. Want die boerderijen waren ze nog aan het bouwen. Mijn moeder kwam terug en die was er zó verdrietig van. Die mensen zaten daar in het binnenland en de kinderen zaten overal einden vandaan en alles was koud en naar. Die liepen er gewoon te huilen. Ze zei: “Oh, wat erg, wat erg. Nou daar gaan we maar niet zitten”. ‘
‘Mijn vader had er ook geen zin in en toen kwamen we met de Stichting voor de Landbouw in contact. Die staat boven de landbouw met voorlichting en zo. En zo leerden we Smit kennen die hier op deze plaats zat en die wilde wel graag naar de polder toe. Wij hadden een vergunning voor de polder, die hebben zij overgenomen en toen hebben wij deze boerderij gekocht. Zodoende zijn we hier gekomen. Smit komt hier vandaan. Die is geboren in Steenderen. Zijn vrouw is van Keurentjes, die komt van ’t Sessink, dat was van de hervormde kerk in Terborg. Deze boerderij was van de katholieke kerk van Zutphen. Smit kon het overnemen, maar die zijn toen toch naar de polder gegaan. Zij hadden geen bezwaar tegen de wind en afstanden. Maar ja, die hadden al een auto, wij nog niet.
In mei ‘54 zijn we hier gekomen, ik was 19 jaar en in ‘57 hebben we de auto gekocht. Je kunt met de fiets een heleboel hier. Je kon bij Den Olde Kriet opstappen op de bus en dan naar Zutphen en hier op de Emmerikseweg ook. En anders pakte je de fiets.’
‘Het was een grote plaats voor die tijd, 26 hectare. We hadden in Wageningen een bunder of 17, 18. We zijn er dus op vooruit gegaan. De kwaliteit van de grond was hier goed. De boerderijen hier staan allemaal op een verhoging. Van die terpen. Je had het Valkenberg van Holtslag. Daar had je het Wullink van Zadelhof, later is dat Herman Pardijs geworden.
Ik heb wel eens gehoord dat in 1926 tussen Holtslag en hier nog zo’n stukje water stond. Dat was heel hoog water geweest van de IJssel. Geen kwelwater, want die dijk die was er toen nog niet.
Toen wij hier kwamen in 1954 lag die dijk er, denk ik, een jaar of vier, vijf of zo.
Het Groene Kanaal was net een jaar van te voren klaargekomen.’
‘Dat eerste jaar dat we hier zaten, ging papa een keer naar een vergadering in Warnsveld. En toen was hier aan de Emmerikseweg, vóór in de Bronsbergen waar nou dat viaduct onder de snelweg doorgaat, daar heb je links de weides van de Stokebrand en daar liep het water toen over. Ik heb precies op het midden van de weg gefietst anders had ik natte voeten gekregen. Maar dat is maar één jaar geweest. En toen is die dijk daar ook verhoogd.’
‘Het waterschap bemoeide zich met de sloten, maar er waren hier eigenlijk geen sloten. De beek hierachter slingerde overal heen met van die draaien. Maar die is een tijdje later met de ruilverkaveling rechtgetrokken. Toen hebben ze taluds erlangs gelegd, zodat ze er met machines langs konden rijden om hem schoon konden houden. Toen we hier kwamen was de beek nog helemaal meanderend. We hadden aan de andere kant nog anderhalve bunder grond. Een eindje voorbij Frans Hilge daar zaten wij aan de andere kant van de beek. En dan moest je er helemaal omheen. Daar heb je de Veersweg en daar waren allemaal van die slechte wegen met hekjes en zo en dan moest je door die weiden heen en dan kwam je in onze wei. Meestal bracht je er een paar pinken in, of je hooide het. Ik ben er wel eens aan het hooien geweest en als de beek dan laag was in de zomerdag, dan trok je effentjes de pijpen van de broek omhoog en kousen uit en dan liep je zó door de beek heen. En als je dan een beetje gehaaid was en je had een goeie greep bij je, dan ving je van die mooie vissen. Ja die zaten er wel!’
‘Die eerste jaren dat we hier zaten, lag de dijk langs de IJssel er al, maar we hadden toch wel vaker hoog water. Nou dat is de laatste zeven, acht jaar helemaal niet meer aan de orde geweest. Het stoomgemaal stond er ook al. Het Groene Kanaal was ook net klaar(1952), dat was als ontlasting van de Baakse Beek. Maar we wisten wel, dat als je hoogwater had dan stonden er hele stukken bouwland onder water. Vooral het bouwland waar tarwe gezaaid was, de wintergranen, dat moest allemaal weer opnieuw ingezaaid worden. Maar dat hebben we dat zelf niet meegemaakt. Dat is dus vóór die tijd geweest.’
‘Maar je had wel die kwel. Van die plekken in de wei. Als de rivier ging zakken dan kwam de kwel omhoog. Maar de laatste jaren ook niet meer. Want de rivier is de laatste tijd helemaal niet meer zo gek hoog. Ja zo werkt dat: als de rivier ging zakken dan kwam de kwel omhoog. Langs de Emmerikseweg bij het Oortwien is de weg wel een halve meter omhoog gebracht, want in de winterdag stond dat altijd onder water. Dan kon je er niet door.
Aan deze kant daar zit nog die kolk. Vroeger had je de melkwagen en die kon er wel door want daar stond een trekker voor en die bleven midden op de weg. Maar met een fiets kon je er niet door.
Dat was maar een korte tijd en dan zakte het gewoon weer weg.
We hebben ook een keer in de zomer meegemaakt dat de IJssel geweldig hoog was. Toen heeft Frans, die werkte toen hier, samen met Heuvelink, van de weerdgrond aan de andere kant van de dijk nog gauw wat gras gemaaid en weggehaald omdat het water zo omhoog kwam. Maar wij hadden hier geen last. Je had wel van die plekken in de wei die nat waren. Dan moest je het vee opweien. Maar je had grond genoeg.’
‘Vóór de ruilverkaveling liepen hier allemaal van die paden tussendoor. Er liep ook nog zo’n kerkenpad naar de kerk in Baak. Later kwam het Groene Kanaal. Maar vóór die tijd waren daar nog die lage moerassige gronden. En dat liep door naar Vierakker. Dat liep ook hier door en wij hadden hier dan ook zo’n houten weg. Die kwam bij het stoomgemaal uit, maar die is er helemaal uitgespit met de ruilverkaveling. De dijk langs de Zutphen-Emmerikseweg is behoorlijk hoog. Toen was nèt die watersnoodramp geweest. En de jongens van Holtslag hebben toen in Zeeland nog geholpen. Die zeiden: “Als ze in Zeeland zulke dijken hadden zoals wij hier langs de IJssel dan was het water daar heel niet doorgegaan”. Die dijken waren heel slecht en hier waren ze overdreven goed. ‘
‘Toen wij hier kwamen liepen er wel van die slootjes naar de Baakse Beek, die zaten tussen de percelen. Maar die zaten ook vaak vol met riet. Dat moesten de boeren zelf bijhouden en dat kwam er in de praktijk niet zoveel van.
Vóór de ruilverkaveling kwam onze grond tot aan de beek. Maar die grond heeft Jozef nou. Daar hadden wij vroeger vierenhalve bunder of zo. Dat was bouwland en het kwam tot aan de beek. Langs de Baakse Beek lag zo’n dijkje achter het bouwland en daarachter had je weer zo’n stukje weiland, een uiterwaard zoiets, maar dan in ’t klein. Daar had je dan een paar droge koeien of een paar pinken. Maar later was dat bouwland en toen hebben we dat dijkje helemaal weggeploegd en glad gemaakt.’
Dit verhaal is vastgelegd in de periode 2016-2018 door vrijwilligers van de Oral History Werkgroep Gelderland, de Bekenstichting en de Museumfabriek Winterswijk. Mede gefinancierd door Waterschapsfonds Gelderland.
Margreet Gründemann, 2017, CC-BY-NC
Leven met water in Gelderland
Landschap
1950-2000
Bronckhorst
Achterhoek