Je merkt toch altijd iets van die drempel

Zeno baron van Dorth tot Medler, mede-eigenaar Landgoed ‘t Zelle

Op een warme meidag ontvangt Zeno van Dorth (1950) me op ’t Medler. Om een idee te geven hoe het landgoed eruit ziet, stappen we op de fiets. In een rap tempo lepelt de baron de geschiedenis van zijn familie en Huis ’t Medler op. Hij wijst boerderijen van pachters aan en wijst op de doornhagen die vroeger het prikkeldraad rond de weiden waren. Na de fietstocht volgt een rondleiding door het huis. Er is een huiskapel, die soms nog gebruikt wordt en de kinderkamer staat vol met speelgoed uit zijn jeugd. De eetkamer met statige familieportretten is kort geleden gerenoveerd. De baron huurt een appartement in het huis waar hij een deel van het jaar verblijft, de overige vertrekken worden alleen gebruikt bij familiebijeenkomsten. Uiteindelijk strijken we neer in de herenkamer. De vroegere werkkamer van zijn vader, nog geheel in de oude staat. Ik zak diep weg in de crapaud met mijn kopje thee.

Van Dordt tot Medler

“We zijn begonnen op kasteel Dorth bij het Overijsselse Bathmen, al vanaf 1200
en zijn rond 1650 via wat omzwervingen hier op ‘t Medler gekomen. Vandaar de naam Van Dorth tot Medler. ’t Medler was woeste grond en moeras dat ontgonnen moest worden. Dat ontginnen konden we niet alleen, dus kregen we er pachters bij. Mensen die het werk uitvoerden, maar daar niet een salaris voor kregen. Ze bewerkten het land en de opbrengst was dan deels voor hen en een deel was voor de heer. Een feodale situatie. Tot 1930 ging de betaling zowel in natura als in geld. Daarna werd het helemaal omgezet in geldpacht.”

Pachters

“Vroeger hadden we een tiental pachters. Nu zijn er nog twee die op het landgoed wonen en boeren. En verder zijn er "losse pachters", dat wil zeggen boeren van buiten die grond op het landgoed pachten. De boerderijen – de gebouwen – zijn allemaal in erfpacht overgegaan. Oftewel: de boeren hebben de opstallen gekocht. Kijk, als verpachter moesten we de boerderij ook onderhouden en als de pachter wilde uitbreiden, moesten we dat als verpachter betalen.”

Schaalvergroting in de landbouw

“In de jaren ‘70 kregen we de schaalvergroting in de landbouw, de boeren wilden groeien en begonnen met die melkstallen. Tegen de eerste boer die daar mee kwam, zei mijn vader: ‘Oké, dat doe ik’. In de jaren ‘70 kostte zo’n stal ongeveer zestigduizend gulden. Hij had het contract nog niet getekend of meteen kwam de tweede boer. En de derde en de vierde. Mijn vader kon dat absoluut niet opbrengen en met de pachtinkomsten kreeg je dat er in geen honderd jaar uit. Dus toen hebben we het helemaal veranderd. We verkochten de opstallen aan de boeren en de grond kregen ze in erfpacht. Zo konden zij zelf hun schuren bouwen. Na afloop van de erfpachtperiode heeft de ex-eigenaar het recht om het terug te kopen. Vroeger hadden kleine boeren of pachters niet genoeg eigen middelen. Althans niet voor dit soort grote investeringen. En nu wel dankzij de bankfinanciering.”

Nu zijn de pachters grote boeren

“Economisch heeft er dus een grote verschuiving plaats gevonden. Vroeger waren pachters vaak heel kleine boeren. En nu zijn pachters vaak grote boeren. Ik heb eens aan een van onze grootste boeren gevraagd: ‘Wat is nu eigenlijk voor u het grootste verschil tussen eigen land of pacht?’ En toen zei deze oude man: ‘Eigenlijk komt het neer op status.’ Kijk, een boer met eigen land moest na zijn dood het land gelijk opdelen. Alle zonen en dochters moesten een gelijk deel hebben, terwijl bij pachter het land rechtstreeks naar één of dochter zoon kan overgaan.
’t Medler is een landgoed van 300 hectare: 100 hectare bos, 200 hectare cultuurgrond, waarvan 160 hectare verpacht aan de boeren. Ongeveer 40 hectare is in eigen beheer.”

Bosbouw

“In zijn algemeenheid is bosbouw niet meer winstgevend. Als je vroeger bijvoorbeeld een laan kapte, kon je daarmee het huwelijk van één van je kinderen betalen. Nou ja, dat kan nu helemaal niet meer. Dat komt door de hoge arbeidskosten, hoge transportkosten en ook strenge veiligheidseisen. Toch hebben wij ervoor gekozen om door te gaan met de bossen te gebruiken voor het hout. En niet alleen voor de mooie natuurbeleving zoals tegenwoordig dat zo vaak is. Hier is het een combinatie van beide. Het bos is officieel opengesteld, je mag alleen niet van de paden af.
Omdat het bos opengesteld is, liggen de onderhoudskosten liggen ook veel hoger dan vroeger. Tegenwoordig draagt de eigenaar verantwoordelijkheid voor de veiligheid. Als er een tak uit de boom valt en een wandelaar erdoor verwondt raakt, moet ik als eigenaar bewijzen dat ik er alles aan heb gedaan dat die tak niet zou vallen. Je moet dus regelmatig snoeien.”

Hier werden zelden kinderen geboren

“Mijn vader is hier gekomen in 1947. Vóór die tijd woonden zijn ouders hier. Op dit huis zijn eigenlijk zelden kinderen geboren. Want je kwam altijd pas op het huis wonen, als de oudere generatie overleden was. De mensen hier werden heel erg oud. Dus de kinderen kwamen hier meestal pas als zij volwassen waren. Behalve bij mijn ouders. Mijn grootvader is al jong in 1946 overleden. En toen zat mijn grootmoeder alleen in het huis. Na de oorlog was er een tekort aan huisvesting en de familie was bang voor inwoning (de Woningwet gaf gemeenten het recht om mensen zonder woning een deel van een woning van iemand anders toe te wijzen, red.). Dus besloten ze om mijn vader en zijn gezin bij zijn moeder te laten wonen. Hier zijn toen twee kinderen geboren. Mijn jongste zusje en ikzelf. De andere twee zijn elders geboren.”

Grootmoeder

“Mijn grootmoeder was een alleraardigst mens. Daar konden we allemaal ongelofelijk goed mee opschieten. En zij kon ook heel erg goed met mijn moeder opschieten. En mijn moeder met haar. Dat is toch wel bijzonder, zo’n relatie tussen schoonmoeder en schoondochter. We hadden heel strikte regels. De kamer hiernaast, die was van mijn grootmoeder. En die grote eetkamer, dat was haar eetkamer. Mijn grootmoeder had dat kleine keukentje. Daar kookte het dienstmeisje van mijn grootmoeder. En de twee dienstmeisjes van mijn ouders, die zaten in de grote keuken. Dit was mijn vaders kamer en de rest slingerde er zo’n beetje tussendoor. De kinderkamer van ons bijvoorbeeld was pal boven mijn grootmoeders zitkamer. Ze heeft nooit iets gezegd over het lawaai dat wij als kinderen maakten.”

Altijd met twee woorden spreken

“De omgang met het huishoudelijk personeel was altijd met respect. Wij mochten géén bevelen geven aan de dienstmeisjes. Je moest altijd zeggen: ‘Mag ik alstublieft dit of mag ik alstublieft dat?’ Voor mijn ouders was dat natuurlijk iets anders. Maar voor de kinderen was het heel duidelijk. En altijd met twee woorden spreken.
Toen mijn vader hier in 1947 kwam, werkten er in het huis en in de tuin tien mensen. Ze woonden in het dorp of elders in de buurt en kwamen iedere dag. De dienstmeisjes waren inwonend. Ik dacht dat ze op zaterdag of zondag vrij hadden. In het weekeind waren ze er duidelijk minder. In 1964 of ‘65 is het laatste dienstmeisje weggegaan. Ze kwamen als ze 16 of 17 waren en bleven dan een paar jaar. Vaak trouwden ze met mensen hier uit de buurt. Eén is getrouwd met de zoon van de bakker, die hier aan het eind van de laan woonde. En één van de dienstmeisjes die bij mijn grootmoeder is geweest, is later hoofd van een grote modezaak in het dorp geworden. Dus carrièremogelijkheden waren er zeker.”

Niet financieel afhankelijk van het landgoed

“Mijn vader was wel slim, maar niet zo handig met zijn handen. Hij was meer de intellectueel. Hij deed het beheer en daar had hij dus mensen voor in dienst. Hij heeft toen ook een fruitteeltbedrijf opgezet. Wij hebben ook nog heel lang zomerhuizen erbij gehad. Toen zei mijn vader tegen ons: ‘Kinderen, jullie kunnen nooit van het landgoed leven, dus zorg ervoor dat je er niet financieel afhankelijk bent. Zorg ervoor dat je een behoorlijke baan hebt, waar je goed mee verdient’ Dat hebben we alle vier gedaan. We hebben dus geen van allen financiële steun van het landgoed nodig. En daardoor kunnen we het ook nog beheren.”

Meer afstand

“Toen mijn ouders oud werden, kwam er een rentmeester. Na het overlijden van mijn vader in 2002 werden de taken een beetje verdeeld over de kinderen. Mijn broer Dirkjan woonde in Nederland en deed de verpachting en de landbouw van de eigen grond. En de jacht. Hij jaagt er met vrienden. Ik hield me bezig met de bosbouw. Weliswaar zat ik veel in het buitenland, maar bosbouw heeft een zekere cyclus en regelmaat, die je heel goed met een bosbaas kunt bespreken. Mijn vader heeft een BV gemaakt van het landgoed en het aan ons overgedragen vóór zijn dood. Wij zijn dus met zijn vieren aandeelhouder. Nu werken we met een directeur en hebben we meer afstand genomen.”

Spelen met dinkytoys

“Achteraf gezien was onze jeugd hier heerlijk. Heel ideaal, maar... Laat ik zeggen, we hadden zeker wel contact met de pachters en hun kinderen, maar dat was toch beperkt. Ik was de jongste en er waren voor mij weinig leeftijdgenootjes. De pachterskinderen kwamen hier wel eens een keer spelen. Maar dat was niet dagelijks. Mijn beste vriendje was mijn neefje Gijs van Dorth, die woonde op ’t Zelle. Daar woonde de broer van mijn vader, ook een Zeno. Dat was vijf kilometer fietsen. En dan ging ik met mijn dinkytoys in de fietstassen naar hem toe of hij kwam met zijn dinkytoys bij mij spelen.”

De stadsen

“Als de kerstboom stond, dan kwamen de pachterskinderen allemaal. Derde kerstdag was voor de kinderen van de pachters. We vierden Kerstmis met hen en ze kregen allemaal een cadeautje. De lagere school heb ik hier gedaan. Op de Kranenburg. Daar waren best aardige jongens en meisjes, maar er was altijd een grote afstand. Ze zeiden ook wel eens onaardige dingen. Zoals: ‘Als de boeren er niet waren dan konden de stadsen niet leven.’ Dan waren wij natuurlijk de stadsen. De vijfde of de zesde klas hebben we in Zutphen gedaan. Daarna zijn we naar het lyceum gegaan. In die tijd was het toch nog ook een verschil in opvoeding en een verschil in opleiding. De onderwerpen waar wij het thuis over hadden waren heel anders. Dit waren boerenkinderen, die hadden dus gewoon andere onderwerpen. Met de vriendjes van school in Zutphen had ik veel meer Anklang.”

Onderwijs voor iedereen en mechanisatie

“Heel belangrijk is toch de kentering geweest in de jaren zestig. De opening van het onderwijs voor iedereen. De Mammoetwet! Nu heeft niet één van de pachters hier minder dan havo of middelbare landbouwschool. Dat heeft de zaak helemaal veranderd. De invoering van de AOW en de sociale wetgeving hebben de arbeidskosten sterk verhoogd, maar de mensen hebben ook een gegarandeerd inkomen gekregen, wat hen zelfstandiger maakt. Mechanisatie bracht opbrengstverhoging voor iedereen, ook voor de pachters. Hierdoor werden zij zelfstandiger, zelfbewuster en kregen zij meer zelfrespect. Maar ondanks die democratisering en het feit dat we allemaal volstrekt gelijk zijn, merken wij dat er toch nog een enorme afstand is tussen hen en ons. Aan de andere kant zijn hier op ’t Medler de verhoudingen ook niet zo, dat de pachters weglopen. En dat is ook nooit geweest. In de crisistijd – de jaren ‘30 – werden de pachtprijzen enorm verlaagd, omdat ze het niet konden betalen. In die tijd al hebben ze een soort vangnet gehad, zodanig dat ze veel minder liepen dan vrije boeren.”

Geen mensen meer in dienst

“In de jaren zestig eindigde het dat er hier dienstmeisjes in huis waren, dat er überhaupt nog personeel over het erf rondliep. De laatste twintig jaar hebben we geen mensen in dienst gehad. Jawel, een tuinman, maar die is in dienst van de BV en dat voelt anders. (De directeur is van buiten aangetrokken, red.). Daarbij komt ook nog een ander punt. Vroeger kwamen de boeren hier in huis, om de pacht te betalen. In de jaren zestig kregen ze giro. En daarmee werd de relatie al wat afstandelijker. Of minder persoonlijk. De boerenbedrijven zelf werden ook steeds groter. Soms groeien ze ons boven het hoofd. Wat alleen maar positief is hoor! Maar daarmee wordt de verhouding dus wel anders.”

Het persoonlijke niet met het zakelijke mengen

“Nu zijn mijn zusjes hier komen wonen, ieder een boerderij op het landgoed. Dirkjan heeft de boerderij naast het huis als vakantiehuis. Mijn zussen hebben contact met een paar pachtersvrouwen. Ze gaan er ook regelmatig naartoe en praten over alle mogelijke onderwerpen, maar weinig over zaken die het landgoed betreffen. Zij willen het persoonlijke niet met het zakelijke vermengen. Er zit toch altijd nog een afstand. Je merkt toch altijd iets van die drempel.”

Dit verhaal is rond het jaar 2012 vastgelegd door vrijwillige interviewers van de Oral History Werkgroep Gelderland voor het project Leven op Landgoederen van Stichting Landschapsbeheer Gelderland en Erfgoed Gelderland. 

 


  • Onderwijs

  • Landschap

  • Landbouw

  • Bestuur

  • 1950-2000

  • 2000-nu

  • Bronckhorst

  • Achterhoek

Relevante links

Verwante verhalen

Lees meer

Contactgegevens

Erfgoed Gelderland
Team mijnGelderland
Westervoortsedijk 67-D
6827 AT Arnhem

info@mijngelderland.nl

Inschrijven nieuwsbrief

mijnGelderland Sociale media

erfgoed gelderland

Contactgegevens

Erfgoed Gelderland
Team mijnGelderland
Westervoortsedijk 67-D
6827 AT Arnhem

E info@mijngelderland.nl