‘We hadden één paard, een trekker was er toen nog niet’

Bennie Luesink

Aan de muur hangt een oude foto met de eeuwenoude boerderij erop. Het voorhuis is nog net zo, zelfs het bakhuisje staat er nog. Ik zit bij Bennie Luesink (79) aan de keukentafel in zijn nieuwe in boerderij-stijl gebouwde woning aan de Eeltinkweg in Zelhem. In de buurt beter bekend als Bennie van ‘de Pasman’, vernoemd naar de boerderij, zoals dat in deze omgeving nog gemeengoed is. Na school is Bennie thuis op de boerderij gekomen. Een paar jaar geleden is hij vanwege zijn leeftijd gestopt met boeren. Naast de ouderlijke boerderij heeft hij een nieuwe woning gebouwd, waar hij nu woont met zijn trouwe viervoeter.

‘Ik ben geboren (in 1934) en getogen op de hiernaast gelegen boerderij ‘de Pasman’. Heel vroeger heette het ‘de Passtede’. Waar die naam vandaan komt, is al weleens uitgezocht, maar dat weet ik zo niet meer. Ik was van een trop van zeven, waarvan er helaas drie bij de geboorte zijn gestorven, allemaal jongetjes. Ik was thuis de jongste, ik had twee zussen en een broer. We zijn nu nog met z’n drieën, mijn zus is al gestorven toen ze 39 jaar was.

Jeugd

Vroeger was de boerderij net zo als nu. De boerderij is erg oud. Op hele oude kaarten wordt de boerderij al genoemd. Ik weet nog dat in 1947 het voorhuis werd vertimmerd. In mijn tijd waren er drie bedsteden en een kamer waar de meisjes sliepen. Als kind heb ik ook in die bedstede geslapen, dat weet ik nog goed. Mijn broer en ik sliepen altijd in dezelfde bedstede. Voor op de deel was nog een kamertje, daar sliep de knecht, die hadden we altijd bij ons in huis. Maar er waren ook drie generaties, moet je rekenen. Opa en oma woonden ook hier en mijn vader was er bij in getrouwd. Oma is met 92 jaar heel oud geworden. Opa is al in 1936 gestorven, daar weet ik niets meer van.

Mijn oma deed thuis niet veel. Ik weet niet anders dan dat ze zat, ze werd verzorgd. Mijn moeder deed het voorhuis, maar werkte ook op de boerderij. Ze melkte de koeien en verzorgde de varkens. Ze was altijd druk. Later hielpen mijn zussen ook mee. Moeder was behoorlijk met de mond en ze was de baas, dat was gewoon zo. Als er iets overlegd werd, gaf moeder uiteindelijk de doorslag. Dat had ook wel een reden, omdat ze hier geboren is, het was haar ouderlijk huis. Maar als ik de zuster van mijn moeder zie, geloof ik dat ze allemaal zo waren. En vader, die vond het wel goed, denk ik.

Hard werken op de boerderij

Op de boerderij hadden we een stuk of acht melkkoeien, een paar zeugen en 150 kippen. Er is toen een houten kippenhok gebouwd. Voor die tijd hadden we veel kippen. De eieren werden verkocht aan Wisselink en Kraaijenbrink, en later ook aan Coops. Bij huis hadden we een stuk weiland en aan de andere kant van de weg een stuk bouwland. Verderop ook nog een paar percelen. In totaal ongeveer 10 hectare. We verbouwden rogge, haver, mangels (voederbieten), stoppelknollen en aardappelen. De aardappelen waren ook voor de verkoop. Die brachten we bij de klanten aan huis met paard en wagen. We moesten zelfs vaak de aardappelen tot in de kelder brengen. Ik ging altijd mee. Er moest ook iemand bij het paard blijven, die kon je niet alleen aan de weg laten staan. Als het een goed jaar was en we veel aardappelen hadden, verkochten we ze ook aan Jansen in de Kruisberg. Hij had Ambonezen in zijn pension, die waren toen allemaal hiernaartoe gekomen. Daar kookten ze wel een paar mudde (een mud is ongeveer 70 kilo red.) in de week. Later toen er meer melkvee op ons bedrijf kwam, zijn we gestopt met de aardappelteelt.

De mangels werden verbouwd voor de dieren. Dit was voer voor de winter. De mangels werden ingekuild. De kuil was ongeveer 60 centimeter diep, een meter of drie breed en wel 10 meter lang. De mangels werden met de kar van het land gehaald en in de kuil gestort tot er een kop op zat. Dit werd afgedekt met stro en een laagje zand. Aan de andere kant van het dorp hadden we een stuk dennenbos. In de herfst moesten we daar altijd twee vrachten dennennaalden harken. Als het hard vroor, ging er een laag dennennaalden overheen. Het was dan echt vorstvrij en de grond eronder bevroor ook niet. Dat was wel makkelijk bij het uithalen. Na de rogge werden altijd de stoppelknollen gezaaid. Dat moest voor 10 augustus, zeiden ze, anders werd het niet meer wat.

De rogge en haver werden opgeslagen in de hooiberg. Dat moest eerst goed afrijpen. We hadden drie van die hooibergen. Twee voor rogge en één voor de haver. De haverberg was kleiner omdat haver korter is. Er was ook een vereniging van dorsmolen. Die ging door de buurt om het te dorsen. Meestal gebeurde dat in oktober of november. Er moest stro komen om het huis dicht te pakken, op de balken en in de hilde (slaapplek van de boerenknecht op zolder red.), zodat het binnen niet vroor. Het graan ging naar molenaar Coops voor veevoer, maar er ging ook rogge naar Ab Kraaijenbrink, die bakte er roggebrood van. Die rogge ging eerst bij hem in voorraad. Als je dan later een paar pond roggebrood in het winkeltje haalde, werd dat in een boekje afgeschreven van de voorraad. Maar voor het bakken moest je wel bijbetalen.

Vroeger, toen ik nog kind was, hadden we een knecht in huis. Een paar namen weet ik nog wel. Dat was vaak zo’n kereltje van een jaar of vijftien die van de lagere school kwam. Later gingen ze trouwen en zochten ze ander werk, bij de smid of op de fabriek. Ze konden er, als boerenknecht, niet meer van leven. Het was geen vetpot. Ze kregen kost en inwoning en een beetje zakgeld.

Alle werk moest met de hand gebeuren. We hadden één paard, een trekker was er toen nog niet.

Alles deden we met dat paard. Maar als we gingen ploegen, gebeurde dat altijd met twee paarden. Er werd dan een paard in de buurt geleend. Dat ging over en weer. Als kind sleepte ik ook het weiland met een zelfgemaakte weidesleep. Ik liep dan zelf achter het paard. Later kwamen er tractoren. Eerst bij een paar boeren in de buurt en toen ook bij ons. Dat was een hele investering voor die tijd. Wanneer wij de eerste trekker hebben gekregen, weet ik zo niet meer. Het paard werd niet veel meer gebruikt, maar werd nog wel een tijdje gehouden. Dat was eigenlijk niets waard, het dier werd veel te vet en is toen maar verkocht.

Melk van de Pasman

Vroeger werd er bij ons met de hand gemolken. Mijn vader molk weinig, dat deden moeder en de kinderen. Ik heb ook altijd gemolken. Wij hebben vrij vroeg een melkmachine gekregen. Wij molken op de grupstal en in de zomer in de weide met de weidewagen. De melkemmers en zeef bleven gewoon in het weiland. Dat werd een beetje omgespoeld en klaar. Toen waren er denk ik nog geen bacteriën, zoals tegenwoordig. De melk ging in melkbussen, die werden elke ochtend opgehaald. Per keer melken hadden we drie melkbussen. De avondmelk werd gekoeld in een grote waterbak. Deze bak moest met de hand worden volgepompt met water. Later werden de melkbussen gekoeld met drie ringen die op de waterleiding waren aangesloten. Dat was rond 1952 nadat we elektriciteit hadden gekregen. De ochtendmelk hoefde niet gekoeld te worden. Op de maandagmorgen was de melkboer bij ons altijd erg vroeg, om kwart over zes. Je moest dan op tijd zijn met melken, anders was de melkboer er al.

De melk ging naar de boterfabriek in Zelhem. Er waren 62 melkritten die naar de fabriek gingen. In oktober werden de ritten voor het volgende jaar aanbesteed door het bestuur van de fabriek. Op elke rit konden de melkboeren bieden. Het moest natuurlijk zo goedkoop mogelijk. De melkbussen werden opgehaald met paard en wagen. Toen de melkboeren met de trekker begonnen, werden de 62 ritten onder veel minder melkboeren verdeeld. In 1976 zijn wij begonnen met tankmelken. Er waren nog maar zeven of acht melkritten. In 1980 is de fabriek in Zelhem gesloten. De melk moest toen naar de fabriek in Steenderen.

In 1976 hebben we de ligboxenstal gebouwd voor veertig melkkoeien. Toen kon je bij investeringen subsidie krijgen en er was veel landbouwvoorlichting. Dat was een hele verandering.

De zomer van 1976 was verschrikkelijk droog. In die herfst gingen we in de ligboxenstal melken. We hadden tussen de twintig en dertig melkkoeien. Er zijn toen meteen melkkoeien bijgekocht, want de stal moest natuurlijk wel vol. Het melken ging in de melkput, met aan beide kanten vier koeien. Naast de stal was een tanklokaal gebouwd. Daarin stond een grote tank waar de melk in ging. De melk werd opgehaald met een tankwagen.

Het bakhuisje

Naast de boerderij staat het stenen bakhuisje. Ik weet niet beter of het heeft er altijd al gestaan. Het bakhuis is later een keer verbouwd. De bakoven is er uitgebroken. Ik had de kachel van de centrale verwarming er altijd in staan. Later werd het gebruikt als fietsenhok. Ik weet nog wel dat we vroeger het bakhuis gebruikten. Niet om brood in te bakken, maar om fruit in te drogen. In de herfstdag werden appels en peren geschild en in stukken gesneden. De oven werd met bossen dun hout heet gestookt. Als de stenen gloeiend heet waren, werd de as eruit gehaald. Het fruit werd op een ijzeren raamwerk de oven ingeschoven. Na twee of drie dagen werd het gedroogde fruit uit de oven gehaald en bewaard in melkbussen. Je had veel appels en peren nodig, want na het drogen bleef er niet veel meer van over. Het gedroogde fruit kon je jaren bewaren, het bedierf niet. De melkbussen werden in het voorhuis op zolder bewaard, tenminste daar hadden wij ze staan. In de winter werd het fruit gewoon gekookt en opgegeten. Mijn moeder kookte geregeld een pan vol. Maar ze deed ook altijd een paar gedroogde stukjes door de pap.

We hadden vroeger ook een groentetuin en veel vruchtbomen. ’s Zomers hadden we veel sla en ook bruine bonen verbouwden we zelf. Voor ons huis stond een enorme kersenboom. Ik heb geen kersen geplukt, dat deed mijn moeder altijd. Ze was een echte klimmer. Zij klom zo door de bomen heen om kersen te plukken, dat weet ik nog goed. De kersen werden geweckt en bewaard in de kelder.

Huisslachten deden we ook. Wat ik me herinner is dat Nölle van de Schreur onze huisslachter was. Er werd dan een varken uit het hok gehaald en gedood met een schietmasker, dat was er toen al. De fornuispot werd gestookt om met heet water de haren er af te krabben. De ingewanden werden er uitgehaald en het varken werd op een ladder gebonden. De ladder werd buiten in de wind tegen de muur gezet. ’s Avonds als het donker werd, moest het naar binnen. Mijn vader zette zijn rug onder de ladder en zette het in de keuken tegen de muur. Het moest naar binnen want anders kwamen de katten er natuurlijk aan. De volgende dag werd het vlees verwerkt. Het meeste vlees werd in een kuip ingezouten. Het spek eerst onderin en daarna de hammen. Ook werd er veel worst gemaakt. Er werd ook wel vlees in weckflessen gemaakt, maar het meeste werd ingezouten.

Een nieuw huis

In 2006 ben ik gestopt met de boerderij. Ik ben altijd ongetrouwd gebleven en had geen opvolger. Ik heb de koeien verkocht aan een boer uit Friesland. De stallen zijn gesloopt en daarvoor mocht ik van de gemeente een nieuw huis bouwen. De boerderijwoning heb ik verkocht aan mijn huishoudhulp. Zij heeft hier wel 30 jaar gewerkt. Ondanks dat ik mijn hele leven boer ben geweest, heb ik er geen spijt van. De boerderij is voorbij, net als de meeste hier in de buurt.’


Rechten

Alfred Beeftink, CC-BY

  • Heidenhoek-Wassinkbrink-Winkelshoek

  • Landbouw

  • Volkscultuur

  • Streekgeschiedenis

  • 1900-1950

  • 1950-2000

  • Bronckhorst

Relevante links

Verwante verhalen

Lees meer

Contactgegevens

Erfgoed Gelderland
Team mijnGelderland
Westervoortsedijk 67-D
6827 AT Arnhem

info@mijngelderland.nl

Inschrijven nieuwsbrief

mijnGelderland Sociale media

erfgoed gelderland

Contactgegevens

Erfgoed Gelderland
Team mijnGelderland
Westervoortsedijk 67-D
6827 AT Arnhem

E info@mijngelderland.nl