'Deerne, je mag niet altijd tegenspreken, je moet doen wat je gezegd wordt'

Anoniem. Geboren in 1933 op een boerderij, in buurtschap de Wassinkbrink te Zelhem. Na haar huwelijk woont mevrouw in de nabijgelegen Buurtschap Heidenhoek.

Op een regenachtige januaridag in 2013 slinger ik door de Heidenhoek. De doorgaande zandweg waar ik moet zijn is erg modderig en vol kuilen. Ik moet er al langs gekomen zijn, maar vind het adres niet. Elke buitenstaander zal het lastig zoeken vinden hier. Via-via kom ik bij de achterkant van de boerderij aan. We lopen door de keuken naar de woonkamer in het voorhuis. Een hoge tafel in het midden, stoelen er omheen. Een gashaard voor de warmte. We drinken koffie met heerlijke eigengebakken appelflappen erbij. Aan de muur tikt de Friese staartklok.

Opgroeien op de boerderij

“Ik vond het altijd gezellig thuis, met mijn ouders, zus en pleegbroer. Mijn zus is later op de boerderij gebleven. Na schooltijd moesten we altijd meehelpen, er waren altijd wel klusjes. ‘s Avonds moest iemand hout halen voor de kachel. We hadden een gemengd bedrijf, dan was je niet zo kwetsbaar. De varkens kregen een keer varkenspest, maar dan had je nog koeien en kippen. De koeien kregen mond en klauwzeer. Niet allemaal, de meesten werden weer beter. Ze hadden alleen nare hoeven en blaren op de tong. Mijn vader deed een zak om de poot. Ik weet niet wat hij daarin deed, maar dat behandelde hij dan zo.

Moeder hielp met melken en voerde de varkens. Ze hielp eigenlijk overal mee, maar dat deden wij later ook, wij deden het ook altijd samen. Op het land verbouwden we aardappels, knollen, rogge, haver en gerst. Wij hielpen met aardappels rooien. Met de greep moest je ze opgraven. Dan hadden we manden voor ons, één voor de groten, één voor de poters en aan het eind een voor de kleintjes. Poters waren pootgoed voor het volgende jaar, maar je kon ze ook schillen, lekker waren die. Voor de varkens hadden we voeraardappels. Deze moesten eerst gekookt worden en daarna gestampt met zo’n grote stamper. Dat gebeurde in een mantelpot.


Schooltijd en eerste werkervaring

Ik ging naar de lagere school ’t Loo in Zelhem. Eerst lopend en later met de fiets. Twee buurmeisjes kwamen bij ons langs en dan woonde er hier nog een buurmeisje en daar nog een en dan ging je samen naar school. 's Avonds waren we langer onderweg want dan hoefden we niet meer en dan weet je het wel. Vaak had je honger, want je had 's middags alleen maar een boterham gehad. In de herfst waren de knollen, die voor de koeien bestemd waren, rijp. Met de tanden kon je zo het schilletje eraf halen. Dan had je geen honger meer als je thuis kwam.

Ik ben ook nog vier jaar naar de landbouwhuishoudschool gegaan en nog een jaar voor naaien, maar dat was niet elke dag. Toen mijn zuster, die op de boerderij zou komen, ouder werd, kon ik bij een paar tantes gaan werken. Allemaal boerenbedrijven. Mijn ouders zeiden tegen me: “Deerne, je mag niet overal tegenspreken. Je moet doen wat je gezegd wordt.”


Een nieuw gezin stichten

Op mijn vijftiende kreeg ik verkering, het is altijd bij dezelfde gebleven. We kenden mekaar al want een broer van mijn vader was getrouwd met een zuster van opa hier. Na zeven jaar trouwden we, in 1956. Ik heb er nooit spijt van gehad. Och, dat ging toen zo vanzelf eigenlijk. Opa en oma, die vier zonen hadden, woonden hier op de boerderij met hun jongste en daar woonden wij gewoon bij in. Later onze kinderen ook. Dat woonde allemaal bij elkaar. Ik heb nooit ruzie met opa en oma gehad. Je kunt toch niet altijd je eigen wil doen?

Met trouwen kreeg je een “bruidskoe” mee. Een paar dagen voor de bruiloft werd ze lopend gebracht. Een zwartbonte vaars was het, met een krans om de nek. Vader kocht er een, die we thuis hadden, waren hem niet naar de zin. Hij wou niet “zo’n klungel met doen”.


Werken op de boerderij door de jaren heen

Toen ik hier kwam, was er geen elektriciteit. Dat kwam ongeveer in 1959. Bij mijn ouders thuis wel, dus dat viel eerst een beetje tegen. Op zolder hadden we een butagasbus. Als het vroor, moest je er een deken over doen, want butagas bevriest. Er was één lamp. Oma zei altijd: “Je gaat maar op tijd naar bed, dan kun je 's morgens ook op tijd opstaan.” Meestal om half zes, oma was van de klok.

De tuin deed oma ook heel graag, maar dat deed ik ook wel. Dan vroeg je: zal ik het zus of zal ik het zo doen, wat is het beste? En op het land, of het nu aardappels steken was of knollen plukken, oma kon alles, die was ontzettend sterk. Zij heeft eigenlijk veel meer gedaan dan ik. Wij hadden vijf meiden waar ik ook voor moest zorgen.

In de winter werd er gedorst. Dan hielp de hele buurt elkaar. Dat was een heel spektakel, maar ook altijd wel weer gezellig. De dorsmolen ging rond. De ene dag waren ze allemaal hier, de volgende dag gingen ze weer ergens anders heen. Het stro werd al wel gebonden en ging op de kruiwagen naar de berg of de mijt. Daarin werd het opgeslagen tot het uitgestrooid werd in de stallen.

De molen van Boeijink was zo’n beetje het middelpunt van de buurtschap. Ze hadden ook een bakkerij en de winkel. Elke dag liep je daarheen om brood te halen. ’s Morgens was daar ook zo’n beetje de “krante”, daar was het nieuws.


Rechten

Eefje Huisman, Erfgoed Gelderland, CC-BY

  • Heidenhoek-Wassinkbrink-Winkelshoek

  • Streekgeschiedenis

  • Personen

  • Landbouw

  • 1900-1950

  • 1950-2000

  • Bronckhorst

  • Achterhoek

Relevante links

Verwante verhalen

Lees meer

Contactgegevens

Erfgoed Gelderland
Team mijnGelderland
Westervoortsedijk 67-D
6827 AT Arnhem

info@mijngelderland.nl

Inschrijven nieuwsbrief

mijnGelderland Sociale media

erfgoed gelderland

Contactgegevens

Erfgoed Gelderland
Team mijnGelderland
Westervoortsedijk 67-D
6827 AT Arnhem

E info@mijngelderland.nl