De meest ingrijpende invloed van de mens op de opbouw van het rivierengebied is de bedijking geweest. De eerste dijken of kades lagen echter niet langs de rivier maar rond deelgebiedjes en dorpen. Bedijkingen in het westen hadden opstuwing van het rivierwater tot gevolg waardoor de wateroverlast in de dorpen van het Land van Maas en Waal toenam.
Ook wilden de bewoners de komgronden verder ontwateren om meer bewerkbare grond te krijgen. De dorpen reikten elkaar de helpende hand en legden samen dammen aan bij de openingen in de oeverwallen en kades. Omstreeks 1300 waren de dijkringen van het land van Maas en Waal gesloten.
De rivierdijken werden op enige afstand van de rivier aangelegd. Zo ontstonden de uiterwaarden waar in de winter het hoge water terecht kon. Maar het water werd sterk opgestuwd. Bovendien kwamen de uiterwaarden door de rivierafzettingen geleidelijk omhoog. Waar de dijk niet sterk genoeg was, ontstonden dijkdoorbraken. Veel kronkels in de dijk duiden op de plek van een dijkreparatie. In de negentiende eeuw werden de rivieren op grote schaal rechter getrokken om de kans op overstromingen te verkleinen. In de Maas werden veel meanders afgesneden. Dat gebeurde ook met bochten in de dijk. Daardoor zijn op diverse plaatsen tussen Balgoij en Appeltern grote verbredingen in de dijk zichtbaar.
De ecologische waarde van dijken is afhankelijk van het gebied waarin de dijk ligt, het type dijk en het materiaal waarvan de dijk is gemaakt. Bijzondere waarden hebben de taluds: de zuidhelling levert extra warmte op en de noordhelling meer afkoeling en schaduw. Ook de wijze van beheer heeft veel invloed op de ecologische waarde. Door begrazing treedt verschraling op waardoor een slechtere grasmat ontstaat. Daarom wordt de buitenzijde meestal alleen maar gemaaid en het maaisel afgevoerd. De planten op de dijken zijn vaak interessant vanwege de door de rivier verspreide plantensoorten. Dit wordt ook stroomdalflora genoemd. Een opvallende soort in dit gebied is het groot streepzaad.