Wonen in een plaggenhut

Een goedkoop alternatief

Rond de eeuwwisseling (1900), wonen veel grote, arme gezinnen rond Heerde, Nunspeet, Epe en Oldebroek in dergelijke plaggenhutten. Voor veenarbeiders, dagloners en arme boeren, is een plaggenhut een goedkope oplossing. Het leven in zo'n hut is echter armoedig en onhygiënisch. Gezinnen van zes tot negen personen leven samen in een ruimte van vier bij zes tot acht meter. Het hele gezin slaapt in een of twee bedsteden. Vaak leeft het schaap of de geit ook nog in dezelfde ruimte.

Wie woonden er vooral in plaggenhutten?

Het waren vooral veenarbeiders die massaal plaggenhutten bouwden. Ook arme boeren, dagloners en werkelozen woonden in zelfgemaakte hutten. In de 19e eeuw kwam er meer vraag naar brandstof. Grote groepen werklozen trokken uit verschillende delen van Nederland naar de veengebieden in Drenthe. Daar staken ze turf, wat in die tijd het bruine goud genoemd werd. Gedroogd turf was een uitstekende brandstof en was dus veel geld waard. Turf werd al sinds de Romeinse tijd gebruikt.

De Schrijver Plinius schreef hierover: ‘Er zijn hier mensen die aardkluiten met de hand uitsteken. Ze laten het drogen en steken het in brand. Ze koken erop of ze warmen zich eraan.’ De turf werd duur verkocht maar toch verdienden de arbeiders er niet veel mee. Geld voor een degelijk huis was er niet. Dus bouwden zij vaak in één nacht een plaggenhut. Het veen zelf was te drassig om te bebouwen. Dus bouwden ze op de hogere delen waar het droog was. De veenarbeiders woonden in zo'n hut zolang er werk was. Het werk was zwaar en het leven armoedig. Sommigen leefden hun leven lang in een plaggenhut. Vaak woonden hele gezinnen van 6 tot 9 personen in een ruimte van 4 bij 6 tot 8 meter. Niet zelden moest ook de geit of het schaap er verblijven. De hutten werden in groepen bijeen gebouwd. Dat was gezelliger en veiliger. De kookgelegenheid, het toilet en de waterput werden gezamenlijk gebruikt.

Hoe was het leven in een hut?

Het leven in een plaggenhut was armoedig. Veel meubels waren er niet. Een houten tafel, wat stoelen en een houten kistje als wiegje voor de baby, dat was alles. Het hele gezin sliep in één of twee bedsteden. Als matras gebruikten ze een zak met stro, als deken wat oude lappen. De bedstee was vaak niet meer dan een gat in de wand met een gordijntje ervoor. Soms werd er van hout een soort hok gebouwd dat met een deur afgesloten kan worden. De aardappelen werden eronder opgeslagen. De rook van de kachel werd slecht afgevoerd en vaak was de hut dus een rookhol. Stromend water was er niet, dat haalde je uit de put verderop. Als het regende was de hut vochtig en koud. Echt schoon was het ook niet. Al met al niet zo verwonderlijk dat er veel jonge baby's stierven. Tuberculose en slecht eten waren hiervoor de oorzaak.

De mensen waren dan wel arm, toch was er ook iets positiefs. De mensen die op het veen werkten, waren hele dagen buiten. Iedereen weet dat buiten zijn gezond is. Het leven in zo'n hut, rokerig, vochtig en koud was natuurlijk niet echt lekker. Het gezonde buitenleven van overdag maakte dit een beetje goed. Je moet je bedenken dat in dezelfde tijd (1880-1920) ook hele groepen mensen in kleine vochtige kelders of kamers woonden. Opeen gepakt in een grote drukke, vieze stad. Overdag werkte  het hele gezin in smerige stinkende fabrieken. Deze stedelingen beschikten ook niet over een eigen groentetuintje of een geit. Een konijn stropen of vissen vangen voor de maaltijd was er niet bij. Dus het leven in een plaggenhut was wel arm maar het leven als arbeider in een grote stad was ook niet alles.

De laatste plaggenhutbewoonster

Vanaf de jaren twintig trokken er steeds meer veenarbeiders naar de stad om ander werk te zoeken. Andere brandstoffen namen de rol van turf over. De veenarbeiders raakten werkeloos. Bij de Philips in Eindhoven, de Enka in Ede en de mijnen in Zuid-Limburg vonden velen een nieuwe baan. Tussen 1924 en 1934 vertrokken uit Drenthe ruim 10.000 mensen. Voor de mensen die achterbleven werd geleidelijk aan een stenen huis gebouwd.

In 1901 wordt de Woningwet van kracht. Daarin is vastgelegd dat het wonen in een ongezonde plaggenhut niet meer mag. Maar er was geen geld om iedereen een goed huis te geven. Ook waren er hutbewoners die niet weg wilden uit hun woning. Het duurde tot ongeveer 1950 totdat de laatste plaggenhut werd gesloopt. Vaak werden ze verbrand omdat er ook erg veel ongedierte (luizen, vlooien en kakkerlakken) in zat.

Tientallen jaren later worden ze weer opgebouwd in het museum. Nu om de bezoekers te laten zien dat er ooit mensen zo leefden. Wie echt de laatste bewoner van een plaggenhut was is niet bekend. Een zekere Fennechien heeft tot aan haar dood in 1941 in een echte plaggenhut gewoond. Het dorpje waar ze woonde heette Alteveer in de provincie Groningen. In het Nederlands Openluchtmuseum in Arnhem maar ook in het Veenpark te Barger Compascuum staat een zelfde plaggenhut als waarin Fennechien ooit woonde.

Iedereen kan een plaggenhut bouwen

Je graaft een langwerpige kuil van ongeveer 50 centimeter diep. Daar overheen plaats je een houten geraamte van boomstammen. Voor de heideplaggen die je als dakpannen over elkaar heen legt. Als je het echt ‘mooi’ wilt maken kun je de wanden aan de binnenzijde met krantenpapier of een soort behang afwerken. De vloer maak je van zand, leem of keitjes. Voor een luxe plaggenhut heb je houten planken nodig voor de wanden en stro of dakpannen voor het dak. Nu nog de ramen erin voor wat licht. Open kunnen ze niet dus even luchten is er niet bij. Een houten deur heb je nodig om de ruimte te kunnen afsluiten bij slecht weer. Je gratis huis is klaar, nu maar hopen dat je het droog houdt!


Rechten

Nederlands Openluchtmuseum, CC-BY

Relevante links

Verwante verhalen

Lees meer

Contactgegevens

Erfgoed Gelderland
Team mijnGelderland
Westervoortsedijk 67-D
6827 AT Arnhem

info@mijngelderland.nl

Inschrijven nieuwsbrief

mijnGelderland Sociale media

erfgoed gelderland

Contactgegevens

Erfgoed Gelderland
Team mijnGelderland
Westervoortsedijk 67-D
6827 AT Arnhem

E info@mijngelderland.nl