Op 12 juli 1542 verklaart de Franse koning Frans I de oorlog aan de Habsburgse keizer Karel V. Hertog Willem van Kleef en Gulik steunt zijn bondgenoot en stuurt Maarten van Rossum met de Gelderse legers via Leuven en Antwerpen naar Gent.
De Deense koning Christiaan III sluit zich aan bij de oorlogsverklaring van Frans I aan Karel V. Hij sluit de Sont af voor de Nederlanders waardoor de handel ernstig belemmerd wordt, ook stuurt hij een vloot van veertig schepen naar de Hollandse en Zeeuwse kusten die daar de handel hinderen en de visserij verstoren. Frans I valt zelf onder meer Luxemburg en Artesië aan, een gebied in Noord-Frankrijk.
Spionnen van Maria van Hongarije, landvoogdes van de Habsburgse Nederlanden, krijgen het aanvalsplan van Maarten van Rossum in handen. De landvoogdes stuurt daarop direct versterkingen naar de Maas om de Gelderse troepen daar tegen te houden. Dit zorgt voor extra tijdswinst voor Antwerpen, de stad wordt versterkt en krijgt extra verdedigingstroepen.
Op 25 juli eist Maarten van Rossum Antwerpen op voor de koningen van Frankrijk en Denemarken. Het stadsbestuur van Antwerpen stelt echter dat zij alleen keizer Karel als vorst erkennen. Maarten van Rossum beschouwen zij als ‘roverhoofdman’. Van Rossum rekende op hulp vanuit de stad maar deze hulp bleef uit. Na drie dagen breekt Van Rossum het beleg op, zonder succes.
De komst van Maarten van Rossum, die gepaard ging met verschillende plundertochten, zorgde voor angst en paniek onder de Vlaamse bevolking. Er verschijnen nog tot in 1543 verschillende pamfletten waarin Maarten van Rossum als monster wordt neergezet die rovend, moordend en verkrachtend rondtrekt.