Liever was Jan Krosenbrink timmerman geworden en vast een heel goede, gezien de bijzondere stukjes zelfgemaakt houtsnijwerk in zijn huidige appartement. En prachtig tekenen kon hij ook, maar boer moest hij worden! Net als zijn vader, grootvader èn overgrootvader, die rond 1850 op pachtboerderij “de Stroete” van Tenkink in het Woold begon. Begin jaren tachtig kwam aan deze traditie een eind door gezondheidsproblemen van Jan. En nu zit ik aan de koffie bij de heer Krosenbrink, inmiddels bijna 92 jaar, maar nog vol humor en optimisme. Aan de muur meerdere schilderijtjes van zijn geliefde boerderij, waarover hij graag vertelt.
“In 18-zoveel zijn er een heleboel naar Amerika gegaan om te boeren; er werd bekend gemaakt dat het daar veel beter was dan hier. Veel zijn er niet overgekomen, toen had je nog maar gammele bootjes natuurlijk. Daardoor hadden er zes à zeven plaatsen leeggestaan in het Woold en konden grootvader en grootmoeder nog uitzoeken waar ze heen wouden en zijn dus naar “de Stroete” gegaan. Je had drie Strooterboeren bij elkaar: Strooter-Huiskamp, Strooter-Kamerman en Strooter-Krosenbrink. Mijn familie heeft daar 140 jaar gewoond en altijd huur betaald.
Als je op een boerderij zat en je had een meid of een knecht die zo groot was dat ze wel uit huis konden, dan wou de heerschap ze hebben, dan moest je naar de Scholte heen. Ome Jan was ouder dan bij ons vader en die moest dat ook, die is gewoon bij Het Lintum paardenknecht geweest. En of het je nou aanstond of niet, als je nee zei kon het zijn dat je de loszak kreeg, dat je eraf moest. Zo waren die Scholten. Vader had zo’n schrik veur ’n heerschop, als hij toch iets deed wat niet goed was…
Na het trouwen zijn wij bij mijn oudelui in gaan wonen. Hanna en ik hebben nog een tijd de school schoongemaakt. ’s Morgens als je het melken af had en het eten op, moest je daarheen en de kachels aanmaken. Later zijn wij aan het gebouw gekomen, het Verenigingsgebouw. Daar hebben we ook veel gewerkt, Hanna met koken en zo voor bruiloften. Je was hele dagen druk; het gerei verbouwde je allemaal op het land en dat moest uitgeharkt worden.
We verbouwden rogge en aardappels. We hebben misschien zo’n 2,5 bunder gehad, nee nog meer met weides en alles. Je verbouwde van alles voor jezelf. Eerst moest je met zo’n mangelmachientje al bietenzaad zaaien, zodat de beesten wat hadden voor de winter. En dan had je de tuin voor, daar werd van alles verbouwd; sla, boerenkool, noem maar op. En een groot stuk met aardappelen, die moest je ook met een stamper bewerken en dan er ingooien.
Als de aardappels eraf kwamen, deden we ze in een kuil en we hebben ze ook nog verkocht in het dorp, met 50 pond tegelijk, daar kreeg je dan misschien een gulden voor. Als je wortels verbouwde werd er eerst ook nog wel eens slazaad doorgedaan, dan kon je de rijen beter vinden; de sla kwam er eerder uit dan de wortelen. Dat was makkelijker om schoon te houden en dan kon je daar later zo de sla even tussenuit snijden.
We hadden 50 varkens en een stuk of 12 koeien en dan nog jongvee, een stuk of 8 à 9, ja en dat moest ook allemaal wat hebben. ’s Morgens om 6 uur moest je eruit om te melken, want om half 8 moest je de melk an ‘n diek hebben staan, dat ging dan naar de boterfabriek. Later kregen we een melkmachine, dat scheelde ook al.
In de winter moest je de beesten nog water geven, dan moest je ’s avonds met emmers vol door de keuken heen. Toen hadden we de pomp in de waskamer nog niet. Nadat we de leiding van de put onder de keukenvloer door naar de waskamer hadden gemaakt, hadden we daar de pomp staan. Dat was al een hele opkomst, daar moest je ’s avonds een tijd aan de pomp zitten opdat de beesten water kregen.
We hadden ook altijd wel zo’n 200 kippen. En dan nam je die eieren mee naar Berenschot naar de molen, als je meel haalde. Dan kon je de eieren afleveren en dan nam je daar nog weer winkelwaren mee, dat verkochten ze daar ook. Trekker heb ik nooit gereden, we hadden paarden voor het werk.
We hadden ook nog een wevershuisje, vroeger heeft daar een weefgetouw in gestaan. Daar werd nog geweven, lakens en van alles werd daar gemaakt. Of mijn vader en moeder dat gedaan hebben of die generatie ervoor, dat weet ik niet. Dat spul stond er nog wel in, maar dat heeft vader eruit gebroken.
Nadat ik een hartinfarct had gehad, hebben we een jaar lang bedrijfshulp gehad. Alles wat je nog verdiende op de boerderij moest daarheen. Dan kun je toch beter stoppen? Omdat het erfgoed was kon ik het niet kopen, zeiden de jongens van Tenkink, dat moest weer terugkomen en zo is dat weer naar ’t Lintum gegaan. Er woont nou één van de kinderen van Johan Tenkink op ons huis.”
Saskia Toebes-Stortelers, CC-BY