Erica Hijink-Elferdink (1956) en haar broer Henk (1942) zijn opgegroeid op scholtenboerderij Hilbelink in de Brinkheurne. Hun ouders waren begin 1945 met Henk op Hilbelink komen wonen toen de ongetrouwde Willem Hilbelink (1896) een arbeider en een huishoudster zocht. Drie jaar later kon vader Elferdink de boerderij pachten en later heeft Henk dat overgenomen. Willem Hilbelink is tot kort voor zijn overlijden in 1971 op Hilbelink blijven wonen en daarna woonde zijn zus Anna (1900) er nog 10 jaar. Hoe het was om zolang ‘bij elkaar over de vloer’ te wonen is te lezen in deel 1 van dit interview. In dit deel vertellen Henk en Erica over wat ze hoorden en meemaakten van het bestaan als heerschop. Over de jachtpartijen, scholtenallures, studeren als meisje in de jaren ’20, maar ook de eenzaamheid.
Jagen was wel de favoriete bezigheid voor Willem Hilbelink, vertelt Erica. In herfst en winter ging hij elke dag om een uur of half drie met geweer en hond op jacht. In zijn eigen bossen hier. Toen was er ook nog wild, veel meer als nu. Klein wild zoals hazen, konijnen en fazanten. Patrijzen soms, en eend. Er lag dan bijna altijd wild in de kelder. Nee, voor ons was wild geen traktatie meer, echt niet. Toen ik ouder was, gaat Henk verder, ging ik wel eens als drijver mee met Hilbelink op jacht. Als hij een drijfjacht had georganiseerd in zijn bossen in Huppel , gingen we na de tijd allemaal naar Lappeschaar. Dan kregen de drijvers koffie en een borrel. En dan later ging Hilbelink met de jagers naar de Klok, en dan werd er gedineerd. Dat was feest voor de scholtenboeren, voor de meesten tenminste. De drijvers moesten weer melken natuurlijk. Ik ben ook een keer mee geweest met een drijfjacht op de Valkeniersbulten in Meddo met de gebroeders Tenkink. Daar was ontzéttend veel wild. Dat was een heel gezelschap, wel vijftien geweren en nog zeker net zoveel drijvers. Na afloop mochten toen ook de drijvers mee gaan dineren in hotel de Klok. Dat is de enigste keer dat ik bij de Klok gegeten heb. Ik zag gisteravond op tv bij ‘Hoe heurt het eigenlijk’ een klassieke drijfjacht in Schotland met een chique diner na afloop. Dat leek erg op hoe we dat vroeger hier ook deden. Willem Hilbelink, voor ons oom Hilbelink, heeft mij nooit leren jagen. Hij heeft me ook nooit gevraagd of ik wilde schieten. Al kon ik wel redelijk met de windbuks schieten, en in militaire dienst ook. Ja, uiteindelijk waren we natuurlijk toch pachter. Normaal heeft hij me nooit behandeld als zoon van een pachter, hélemaal níet. Maar, tegenover de ánderen, ik denk dat hij dat eigenlijk voor zijn gevoel niet maken kon. En we waren natuurlijk ook geen familie. Een verantwoordelijkheid die hij tegenover een andermans kind misschien niet wilde nemen. En hij heeft misschien ook wel gemerkt dat het bepaald niet mijn passie was. Dat heeft denk ik ook een rol gespeeld. Ja, zegt Erica, want ik mocht best aan het geweer komen als hij het schoonmaakte. Dat heb ik vaak genoeg gedaan.
De Hilbelinks zijn een poos steenrijk geweest aan grond. De grootvader van Willem Hilbelink, Jan-Derk, kocht medio 19e eeuw echt álles wat maar hier in de buurt te koop was. Driekwart hectare, halve hectare, allemaal kleine stukjes. Tot in het dorp waar later de sportvelden achter de Driemark lagen. Hij kon over zijn eigen grond in de kerk komen. Hij kocht zo veel op een gegeven moment dat zijn vrouw amper geld genoeg had om de huishouding aan ‘t draaien te houden. Een klein kastje hier zat helemaal vol met koopaktes. Eerst stond er: ‘Heden verscheen bij de notaris De Heer J.D. Hilbelink…’, maar op een gegeven moment had hij zoveel gekocht, toen stond er ‘Heden verscheen voor mij scholte J.D. Hilbelink…’. Je kunt zeggen dat Hilbelink toch een iets andere scholte was als de Tenkinks en dat allemaal. Want Hilbelink is groot geworden door allemaal kopen, niet zo veel vererven nog. Als het grootgrondbezit een bepaalde omvang had gaf dat aanzien.
Het bezit in Huppel is erbij gekomen via de moeder van Willem en Anna, de oude mevrouw Hilbelink. Die stamde af van de scholtenfamilie Hesselink op Kössink in Huppel. Ze groeide op op Smalbráák. Als kind verloor ze eerst haar moeder en toen haar vader. Als je als jong meisje al weet dat het hele bezit van jou is, en dat je niet zo erg geliefd bent bij je stiefouders, dan kan ik me voorstellen dat je iets hebt van ik laat me er niet onder krijgen. In een kist op zolder lagen nog kleren van haar, rouwkleren en bruidskleren. Allemaal hééél erg mooi gemaakt. Toen zij overleden was in 1936, is dat bijna in het hele dorp Winterswijk aangezegd. Haar man Jan Berend Hilbelink, ‘de olden Hilbelt’, was heel anders. Dat was kennelijk een hele goeie en aardige man, maar psychisch zwak. Hij dronk geloof ik ook wel eens. Tegen een aardige buurvrouw had hij eens gezegd: ” Jao, bie uns thoes, daor bunt ze allemaol zo greuts…”, dus dat gaf wel een beetje aan dat hij zich daar niet zo… In 1926 is hij opgenomen in Veldzicht in Ermelo en een paar maanden later heeft hij een einde aan zijn leven gemaakt.
Willem Hilbelink ging graag naar zijn bossen in Huppel, de Döttenkrao. Dat was zeker wel 20 bunder bos. Ik (H) ben wel eens mee geweest. Hij ging kijken hoe daar alles ging, maar werken was daar eigenlijk niet zoveel bij. Hier bij huis ligt ook nog zo’n 14 hectare, en verderop in de Brinkheurne hadden ze nog meer bos. Hier op Hilbelink was het zo, werd verteld, dat als er één echt boer was, dan werden de bomen gekapt. Maar als dan het volgende geslacht weer echt bosliefhebber was, dan werd een stuk land weer aan bos gemaakt. Dat kun je nou nog zien bij het Weikampje, dat is duidelijk ingeplant en kwalitatief heel goed eikenhout.
Hier rond Hilbelink hadden ze vroeger zeven pachtboeren en in Huppel zeker nog vijf. En dan had je nog allemaal van die losse stukken land die verpacht werden. Ja, dit is soms een beetje lastig want je hebt natuurlijk een aantal boedelscheidingen achter de rug. Een oudere zuster van Willem en Anna Hilbelink, die jong overleden is, was getrouwd met een Lindeman, van steenfabriek de Vlijt in Miste. En een tante was eind 19e eeuw ook al met een Lindeman getrouwd. De familie Lindeman hoorde net als de Hilbelinks tot de Vergadering van Gelovigen, een kerkelijke richting. Dus een deel van het bezit was al van Jo en Ben Lindeman, neef en nicht van Willem Hilbelink. In Huppel, dat was van hemzelf, daar kregen de boeren meer voor elkaar, wat ze wilden, als wij hier. Want hier was het nog onverdeelde boedel. Eelink heeft er vroeger ook bijgehoord, want rond 1830 was een Hilbelink met een dochter van Eelink getrouwd. Dus ja, op een gegeven moment dan weet je wel waar ’t van is, maar je weet niet precies waar het vandaan komt.
In mijn (H) jeugd kwamen de boeren twee keer per jaar, in mei en november, de pacht betalen. Die werd gewoon op tafel neergeteld. Dan was het altijd gewoon Willem, ik heb nooit gehoord dat ze scholte tegen hem zeiden. Maar onderling hadden ze ’t wel over scholte Hilbelink. Algemeen gezegd denk ik dat wij een goeie heerschop hadden aan Willem Hilbelink. Een andere pachter zei ooit: “jao, maor, ie hebt ook een héél ander heerschop als dat wie heb’n”. Ik (E) kan ook niet zeggen dat hij echt scholtenallures had. Hij was wel trots op alles wat hier was, maar hij liet er zich niet op voorstaan en hij nam bijvoorbeeld ook geen hoge pachten. Hij had op een gegeven moment ook helemaal geen geld meer, maar grond verkopen, nee, dat kon niet, het erfgoed dat je van je ouders geërfd hebt, dat móest je in stand houden. Als hij geld hád, bijvoorbeeld toen hij toch de Döttenkrao verkocht had, dan kon hij het ook heel makkelijk uitgeven. Zijn ongetrouwde zus, tante Anna voor ons, die was niet zoveel thuis, maar die had wel allures. Die had Engels gestudeerd, en was gepromoveerd. En daarna is ze lerares geweest in Almelo. Na haar pensioen heeft ze eerst jaren in hotel de Klok en hotel Victoria gewoond en na het overlijden van haar broer Willem is ze hier komen wonen, tot ze in 1982 overleed. Ja, ze had bepaalde allures, ze wist precies hoe ze het allemaal hebben wilde, en zo wilde zij behandeld, bediend worden. Nou ja, daar betaalde ze ook voor. Maar Willem Hilbelink was makkelijker.
Over onze eigen overgrootmoeder hebben we wel gehoord dat ze kaas had gehaald. En daar kwam de scholte aan, hup kaas in de tafella, la dicht. En als ze vis moest bakken, deed ze eerst de vensters dicht want als de scholte toevallig hier over de weg gaat en ziet dat wij vis eten dan, ja dat kon natuurlijk helemáál niet. Dat geeft wel een beetje aan dat sommige scholten ook tamelijk willekeurig konden zijn. Ik kan me wel voorstellen dat landpachters zich organiseerden, want bij sommigen als je het de scholte niet naar ’t zin deed, nou, dan kon je gaan, van de boerderij af. Vader was geen lid van de landpachtersbond. Ik hoorde hem een keer tegen iemand zeggen: “Ik woon bij de scholte in huis, ik kan het me niet permitteren om lid van de landpachtersbond te worden.” Helpedagen…. ik herinner me nog dat de pachters hier de rogge maaiden, dat moet in ’46 geweest zijn of zo, maar toen mijn ouders hier pachters werden, gebeurde dat niet meer. Bij de buren nog wel, daar hebben de pachters nog wel tot 1960 of zo de rogge gemaaid, tot een jong stel daar bij introk, eenzelfde situatie als hier. Van iemand uit het Woold hoorde ik dat zijn vader ’t hooi ongeveer droog had, en als er dan onweer kwam, dan kwam de scholte, en dan moest dát hooi eerst ingehaald worden en dan was het eigen hooi nat. Maar dat heb ik hier in de buurt nooit zo meegemaakt. Maar, de boeren die geld hadden, een eigen bezit hadden, die hadden toch een beetje macht. Die gedroegen zich toch anders als de pachters. Ook als ze maar een of twee boerderijen onder zich hadden, geen echte scholtenboer dus. Die waren onafhankelijk. In Kotten had je ook de scheldnaam ‘kwartjesscholte’. Eigenlijk geen scholte zijn maar wel net doen alsof.
Scholtenallures. Ja, wat zijn dat? Dat je je net iets meer kunt permitteren dan de rest, en je daar dan ook op laat voorstaan. Een beetje stand ophouden. Ze trouwden vooral in kleine kring, het was niet altijd helemaal familie maar het was wel een klein kringetje. De ouders van Willem en Anna Hilbelink waren ook neef en nicht. Maar Tenkinks, Hijinks en Meerdinks kom je in de stamboom van Hilbelink weer niet tegen. Dat waren échte scholtenboeren. Er waren wel rangen en standen. Je had scholten, en grote eigen boeren. Hilbelink hoorde dan bij de eigen boeren, volgens Erica. Henk: ik weet dat zo net nog niet. De oude mevrouw Hilbelink, de moeder van Willem en Anna, daarvan werd gezegd dat ze altijd een staat heeft gevoerd alsof ze bijkans de koningin wel was.
Na de oorlog begonnen de scholten al vrij snel hun macht een beetje te verliezen. Heel veel scholten hadden eigenlijk geen boeren geleerd. En veel hebben niet op tijd de bakens verzet. Want ze hadden het heel wat gemakkelijker kunnen hebben als ze een deel van het bezit op tijd hadden afgestoten, en daarmee investeringen in het eigen bedrijf hadden gedaan, in machines. Hier op Hilbelink is dat ook nooit gebeurd, tot het te laat was eigenlijk. Kamers verhuren aan kostgangers om het bezit kost wat kost in stand te houden of om je kinderen te laten studeren, dat werden dus ook een beetje scholtenallures genoemd. Maar aan de andere kant zat er ook wel een vooruitziende blik in want je kon niet al die kinderen op de boerderij laten wonen en je kon ook niet iedereen meer een boerderij geven. Maar zoals Anna Hilbelink, die was van 1900, dat die heeft gestudeerd… dat was, wat ik er later over hoorde, eigenlijk not done. Maar dat was natuurlijk vooral omdat ze een meisje was. Ik sprak eens een achternicht van haar, die was echt een op en top boerin, die werkte liever achter in huis als in het voorhuis. Maar wat Hilbelts Anna deed, daar snapte ze echt helemaal niks van. Maar ja, die ongetrouwde ‘eumkes’ en ‘tantes’ bleven anders op de boerderij wonen. De broer van Willem Hilbelink, Jan Derk, die tot zijn overlijden in 1944 vooral de boer was hier, schijnt ooit verkering gehad te hebben met een dienstbode, wat niet mocht natuurlijk en toen was het uit. Ik heb nooit gehoord dat hij nog met iemand anders verkering heeft gehad. Tante Anna vertelde eens dat ze studeren wilde, gewoon om eigenlijk het huis uit te zijn.
Joanneke Smalbraak