Op een maandagmiddag in januari toog ik naar de Achterhoek. Om te praten met Jan Roerdink. Nu als zestiger wonend in Het Woold maar als kleine jongen opgegroeid in Miste. Op pachtboerderij De Hutte, behorend tot het Scholtengoed Meenk. Voor Jan is dit een plek met vele en goede familieherinneringen. Nadat de koffie is ingeschonken begint hij te vertellen.
“Of De Hutte nu altijd al onder Meenk viel is mij niet helemaal duidelijk. Op een gegeven moment is dat echter wel het geval geweest. Bij vererving moest een boerderij soms verdeeld worden over meerdere broers. Het gebeurde wel eens dat een Scholte dan het hele spul overnam, de boerderij verwierf en alle broers uitkocht minus degene die er als pachter kon blijven wonen. Ik heb wel eens van mijn vader gehoord dat het op die manier gegaan is. De familie Tenkink Roosen had in ieder geval verschillende boerderijen op verschillende locaties in eigendom. Door Miste heen tot in Het Woold en Ratum, dat liep wel in de twintig. De Hutte was er daar één van.
Toen ik er opgroeide – van 1956 tot 1981 – was het natuurlijk geen boerderij meer waar je je mee in het levensonderhoud kon voorzien. En al zeker niet met vier kinderen. Mijn vader had een hoofdinkomen als chauffeur en er waren wat neveninkomsten uit drie melkkoeien, wat jongvee, een paar varkens en wat kippen. Toen mijn vader wegviel zijn ze daarmee gestopt. Wettelijk kon dat trouwens ook niet meer, die kleine aantallen. De laatste jaren werd de deel dan ook meer als berging gebruikt, als opslag voor brandhout en dat soort dingen.
De pacht van de boerderij droegen mijn ouders destijds af aan Dinie Tenkink Roosen, die heb ik goed gekend. Dinie was een sociale, aimabele vrouw die ook altijd vertegenwoordigd was bij rouw en trouw. Ook bij mijn huwelijk met Rikie. Dan kwam de familie van beide kanten, de dominee kwam natuurlijk, maar ook het ‘heerschop’, zo werd dat wel genoemd. Dat was gewoon gebruikelijk.
Het zakelijke gedeelte had Dinie overgedaan aan een rentmeester. Mijn ouders droegen de pacht daar jaarlijks aan af en dat ging om een geldbedrag. Later heb ik gelezen dat er in het verleden ook wel in natura werd betaald maar dat heb ik niet meer meegemaakt. De betalingen gingen ook gewoon via de bank. Dus het was niet zo dat ze daar nog fysiek met geld naar toe gingen.
Ook het onderhoud van de boerderij ging via de rentmeester. Bijvoorbeeld als er schilderwerk nodig was. Bij de rentmeester moest je dan vragen of je verf mocht bestellen. En als dat mocht werd die verf voor je betaald. Maar het eigenlijke schilderwerk moest je zélf doen. Dat heb ik dus met mijn broers en zus wel veel gedaan. De luiken, de groene vensters, de windveren, dekstukken hout… dat was een klus die eens in de zoveel tijd terugkwam.
En als er timmerwerk nodig was dan ging dat ook zo. Dan werden de materialen door het heerschop betaald maar het timmerwerk zelf, ja daar moest je zelf aan bijdragen. Daar stond weer tegenover dat de pacht ook niet extreem hoog was. Want door de pachtkamer werd gecontroleerd of de pacht in verhouding was met de waarde.
De vader van Dinie was Hendrik Christiaan Roosen. Die noemden wij ‘den olden Scholte’. Een illuster figuur, heb ik van mijn ouders gehoord. Met zijn plusfourbroek, een waxjas en een hoedje op. En deze Hendrik Christiaan heeft intensief samengewerkt met een broer van mijn opa, Herman Roerdink. Die weer bij ons introk nadat hij wel vijftig jaar op Het Meenk had ingewoond als ‘grote knecht’. De Scholtenboer had de status zeg maar. Maar de ‘grote knecht’ runde het hele boerenbedrijf. Die zei welk vee naar welk weiland moest en dat soort dingen meer. En toen hij zeventig werd heeft hij op aangeven van Hendrik Christiaan een ridderorde ontvangen. Dat was in 1947, nog net onder Wilhelmina. En deze ‘olden Herman’ heb ik dus ook gekend. Hij was toen ook al wel echt oud maar wist nog alle weggetjes en steggetjes rondom Het Meenk; ging daar ook nog de bossen in om ze te onderhouden. Het sprokkelhout verzamelen, het schansen binden voor de bakker, dat deed hij nog tot op hoge leeftijd. Omdat ik toen nog een klein knaapje was, heb ik jammer genoeg niet echt veel verhalen van hem meegekregen. Maar ik ging wel met hem mee het bos in en dan zag je hoe dat ging.
Wat ik wel bewust heb meegemaakt, is het verval of de worsteling van de Scholten: Hoe moeten we er toch mee aan dat we nog status en aanzien behouden? Dat heb ik op verschillende plekken kunnen zien. Al direct na de Tweede Wereldoorlog was er een heel stuk meer vrijheid. Mensen waren zich er meer bewust van dat je niet altijd naar je meerdere hoefde te luisteren. Zoals mijn vader ook, die is nog als boerenknecht begonnen toen hij van de lagere school kwam. Eerst bij Wissink, een Scholtenboerderij in de buurt en later bij Hinkamp-Pieper. Maar na de Tweede Wereldoorlog begon hij als vrachtwagenchauffeur. Mensen gingen dus meer hun eigen weg en lieten zich niet meer door een Scholtenboer sturen van ‘kom hier maar als knecht werken’. Dat dat ook niet meer te betalen was, zal er ook aan hebben meegeholpen. Want die goedkope arbeidskrachten, daar konden de Scholten niet meer aankomen. En met een ridderorde alleen kwamen ze er ook niet meer van af.
Nog later kwamen we regelmatig bij een Scholtenfamilie in Kotten over de vloer. Ook daar was de grote vraag: hoe moeten we ermee verder? Er was wel een aantal zonen in de erfopvolging maar geen van allen wilden ze het boerenbedrijf overnemen. Daar bleef dus de oude boer tot op hoge leeftijd de boerderij runnen totdat hij wegviel. En nu staat de boerderij er nog en woont er een zoon die automonteur is geworden. Maar die is inmiddels ook al gepensioneerd en dat is eigenlijk de laatste generatie die nog enigszins binding heeft. Want de zoon daarvan is weer metselaar of installateur. Dus dan valt het om die reden al helemaal uit elkaar.
En hier bij Het Hijink precies hetzelfde verhaal. Hijink Appie had geen kinderen en heeft wat voortgeploeterd totdat hij zo oud was dat hij niets meer kon. Vlak voordat hij en zijn vrouw – bijna in hetzelfde jaar – overleden, hebben ze het huis en de grond overgedaan aan Het Geldersch Landschap. Met het voorbehoud dat die het huis in goede staat moest behouden. Maar dat kost natuurlijk geld. Dit soort organisaties wil natuurlijk graag de bossen en de landerijen hebben, maar krijgen ook het onroerend goed erbij. En dat zijn kapitale dingen om te onderhouden. In feite ligt het probleem dat de Scholten toen hadden nu bij Het Geldersch Landschap of bij Natuurmonumenten.
Ik wil het ook nog even hebben over het bosbeheer en de bosbouw. Want de meeste bossen rondom Winterswijk zijn geen echte natuurbossen, het is veelal cultuurbos. Van oorsprong is het landschap hier veel minder gevuld dan het nu is. Veel van de bossen zijn in hoofdzaak door de Scholtenboeren geplant en zouden er niet zijn als zij ze niet geplant hadden. Nu is het zaak ze goed te onderhouden. En Natuurmonumenten, de naam zegt het al, denkt er allemaal natuur van te maken. Maar dan haal je het karakter uit die bossen weg. Je kunt het heel goed zien als je er doorheen loopt. Er wordt eigenlijk niet het onderhoud gedaan zoals de oude Scholten dat gewend waren. Het was niet de bedoeling dat er overal nog dode bomen en ongebruikt hout in de bossen lag. Dat werd netjes uitgeruimd, dat werd verzameld en dat werd gebruikt. Want die bossen zijn destijds aangelegd om productie uit te halen, om daar eikenhout of dennenhout uit te halen. Die insteek slaat dus nu om naar de natuur. Maar je moet het ook cultureel kunnen verantwoorden. Nu zegt men als er een boom omwaait: ‘laat maar liggen want de natuur zorgt er wel voor dat het wegkomt’. En dat is eigenlijk een heel andere visie. Je krijgt er andere bossen van.
En zo horen we in Jan Roerdink, bedoeld of onbedoeld, toch nog even de verre stem van Herman Roerdink, de broer van zijn opa, zijn maatje in het bos van destijds. En boerderij De Hutte tot slot, is dat nu Huttenweg 10 of 12? ‘Dat zou kunnen’, zegt Jan: ‘..ik heb nog steeds Miste 79 in gedachten’.
Dit verhaal is in 2014 verzameld door de Oral History Werkgroep Gelderland.
Frank ten Dolle, CC-BY