De domineeszoon Gillis de Jager (1931) groeide op in Putten waar zijn vader tot 1943 predikant was voor de gereformeerde kerk. Hij woonde met zijn vader, moeder en halfbroer in de statige pastorie. Later kwamen ze aan de Dorpsstraat terecht. Hij blikt met genoegen terug op zijn tijd in Putten.
“Ik ben naar de lagere school gegaan aan de Voorthuizerstraat, tegenwoordig de Kerkstraat. Ik heb een hele leuke tijd gehad bij meester Albert Willemsen. Die rookte alles wat los en vast zat, dus het lokaal was een beetje blauwachtig. Hij kon schitterend tekenen. Ik zie de bordtekeningen nog voor me. De onderwijzers waren streng, maar dan leer je ook wat. Als je iets gedaan had, dan pakte ze je oorlelletje en draaiden deze om. Dat kwam dan een beetje los te zitten en als je dat thuis liet zien, dan zei moeder: ‘Oh, dat zul je wel verdiend hebben.’ Dat waren de tijden van toen.
Klaas Friso was mijn beste vriend. Ik heb hem leren kennen op de lagere school. Het schoolplein daar was niet betegeld, daar was geen geld voor, dus we speelden gewoon in het zand. Ik vond een steen en dacht: ‘Die hoort hier niet, ik zal hem over het hek gooien.’ De steen schoot uit mijn hand en kwam tegen het hoofd van Klaas. De hoofdonderwijzer gaf mij er flink van langs, maar vanaf die tijd zijn Klaas en ik bevriend. Hij had op zijn hoofd dus een litteken van onze vriendschap!
Wij woonden tot 1943 in de gereformeerde pastorie. Het was een statig huis met beelden boven de ramen en een hele grote gang. Er was geen waterleiding. Boven had je een lampetkan. Als je je wilde wassen moest al het water naar boven gebracht worden en het vuile water moest ook weer naar beneden. Wij hadden wel een dienstbode, voor dag en nacht. Het rioolwater werd nog niet weggevoerd, maar kwam in de tuin terecht. Op een woensdag hebben Klaas Friso en ik er een keer een soort Zuiderzee van gemaakt. Toen de boeren terugkwamen van de markt, lieten we de dijk doorbreken en stonden de boeren in de blubber!
Er wordt wel eens gezegd over kinderen van dominees dat die in een glazen huis leefden. Ik mocht echter met iedereen omgaan, ook met de zogenaamde asocialen. Daar voelde ik mij heel erg thuis, want daar mocht ik heel veel. Tegenover mij woonde een vriendje, die was van de grote kerk. Als mijn vader door het raam naar hem keek, maakte hij van die bewegingen. Hij was volslagen zichzelf en dat heb ik overgenomen.
Na de oorlog kwamen wij in een prachtig huis aan de Parklaan terecht. Later dacht ik: ‘Er waren zoveel Puttenaren die helemaal geen huis hadden, waarom kregen wij zo een heel huis tot onze beschikking?’ Dat heb ik nooit eerlijk gevonden. In Putten waren de adel, de geestelijkheid en de burgerij nog heel sterk aanwezig. Tegen de kerst schonk Jonker Frans konijntjes aan de notaris, predikant en dokter. En rond augustus zaten wij drie à vier weken in Ameland, terwijl de Puttenaren nooit op vakantie gingen. Er was geen geld.
Ik heb een heerlijke jeugd gehad. Mijn vader was heel makkelijk en ik mocht met iedereen omgaan. Er werden hutten gebouwd en vuurtjes gestookt. We hebben bijna heidebranden veroorzaakt! Ik kijk er met veel plezier op terug en zou het zo weer over doen.”
Voor Verhaal van Putten vertellen (oud)-inwoners over opgroeien, werken en wonen in Putten. Dit verhaal over Gillis de Jager is geschreven door Huub Vilé, op basis van een oral history-interview, afgenomen door Lian van der Zon in oktober 2018.