In de zomer van 2014 vond een interview plaats met Willemien ten Dolle – Weerkamp, in 1939 geboren op een pachtboerderij in buurtschap Het Woold te Winterswijk. Willemien werd geïnterviewd door Loes Tieman en ik heb het af mogen maken. Dat was bijzonder om te doen, want Willemien is mijn tante. Ik heb door dit verhaal veel geleerd over de familiegeschiedenis. Willemien was één van de eerste geïnterviewden en begint te vertellen.
‘Ik denk dat de boerderij vroeger gebouwd is door de scholte. In ieder geval zijn mijn vader, mijn opa en ik er geboren. In de volksmond werd de boerderij meestal ‘Sniedersman’ genoemd, wat dat betekent weet ik niet. Wel weet ik dat in Winterswijk iedere boerderijnaam maar één keer per buurtschap voorkomt. Net als dat ieder stuk grond in de buurt ook een naam had: Tinslag, De Moat, Den Es .. zo wist iedereen in huis waar hij naar toe moest.
In 1956 heeft mijn vader met eigen geld de boerderij verbouwd. Mijn oma heeft toen een steen gelegd met daarop de initialen A.E.. Dat stond voor ‘Abraham Esselink’, de scholte van destijds.
De ouders daarvan (Jan Willem Esselink en Hanna Catharina Tenkink) hebben eerst op het Vriezenhuis, een gewone boerderij aan de Wooldseweg gewoond. In 1904 hebben ze daar een villa laten bouwen. Heel apart hoe dat toen heeft gekund in de Achterhoek. Later heb ik er nog geholpen om de boel daar schoon te houden. Maar dat was al lang nadat ik in de zorg en op de boerderij had gewerkt. De vrouw van de huidige eigenaar Jan Esselink begon er een bed and breakfast en vroeg toen aan mij of ik wilde helpen. Dat heb ik gedaan en ik heb er een plezierige tijd gehad.
Van langer geleden kan ik me niet herinneren dat mijn vader bij de Esselinks heeft geholpen met het binden van de rogge of zoiets. Terwijl er in de buurt wel een echtpaar was dat daar naar toe ging om te werken. Toen het Vriezenhuis in 1892 begon met het verkopen van melk aan huis is mijn opa er een tijdje melkventer geweest. Laatst heb ik daar nog een gouden horloge van gevonden, kijk maar: geschonken aan Weerkamp. Maar mijn vader was altijd druk met andere dingen. Hij zat in het bestuur van de boterfabriek, hij zat in de verzekeringen .. het was eigenlijk geen boer. Toch kon hij goed overweg met de scholte. En hoe hij het nou deed of voor elkaar kreeg weet ik niet, maar ‘Sniedersman, den kon met de scholte’.
Het betalen van de halfjaarlijkse huur deed ik eerst wel eens over de bank maar mijn man zei: ‘Ik wil dat neet altied ovver de banke want dan kom ie nooit met de man an de proat, doar goa’w gewoon hen. Het bunt toch gewone leu?’. We belden dan op en gingen er op bezoek. Dan was Jan er en zijn moeder ook. Die deed dan altijd de deur van de grote kast open, kon ze zien wat je betalen moest en nam het geld in. Eén keer kregen we bij het afscheid nog even de vraag of het klopte dat we net onze eerste auto hadden aangeschaft. We bevestigden dat. We hadden net een kindje gekregen, het weer was niet altijd even best en het leek ons wel handig. ‘O’ zei ze toen .. ‘jaja’.
Maar het gevolg was dat vroeger, als je dat deed, dan kon je ook wel meer huur betalen. In die zin staan ze eigenlijk boven je. Al met al heb ik vijfentwintig jaar in de zorg gewerkt. Een keer kwam ik bij een man en daar was ik dan zo een paar weken, zegt hij: ‘Heb ie onder een scholtenboer ewond?’ Ik zeg: ‘Hoo kom ie doar dan bi’j?’ ‘Ja’ zeg e .. ‘ik vin oe zo onderdanig’. Echt, die merkte dat hè. Hij had natuurlijk verschillende hulpen gehad, hij was al bij de negentig, maar dat veel hulpen gewoon een beetje hun eigen weg gaan, ofja, ik weet niet waar hij het aan merkte. Maar de opmerking herkende ik wel. Eigenlijk ben je er bang voor .. het heerschop. Als je op de stoep stond was het net zoiets of je bij de koning en de koningin kwam.
We hadden eens buren die dat niet kenden en zo ook niet waren opgevoed. Hun zoons hadden in Miste bij scholtengoed ‘Het Kreil’ een boom uit het bos gekapt en dat was niet in goede aarde gevallen. Onze buurvrouw begreep niet dat daarover zo’n ophef werd gemaakt: ‘Tsjonge jonge wat een spul, dat Kreil, hef joo wal hoovölle buske en dan hebt dee jongens d’r net één zonne boom oetehaald .. plitie d’r bi’j hadden ze ehad en wet ik allemoal ..’ Ik zeg: ‘Johanna, wet ie hoo dat is? Wi’j hebt zonne groten tuin, zee hebt zónne groten tuin. Moar at zee bi’j oe in den tuin ne boom oethaalt, vin ie ok neet fijn. Zee hebt dat bezit noo eenmaal en dan mot ie neet moar zo ne boom weghalen.’ En zo voel ik dat.
Later zeiden ze wel eens over de scholtenboeren dat ze soms helemaal niet zo veel geld hadden maar juist zo veel bezit. En in het Woold is Esselink de enige die dat grote bezit nog heeft. Ook tegenwoordig vallen er nog een paar boerderijen onder het Vriezenhuis. Maar niet meer boerderij Sniedersman. De nieuwe bewoners, een jong echtpaar, heeft het gekocht en houdt het netjes bij. Mijn familie en ik hebben er destijds echt, ja in alle jaren, we hebben er fijn gewoond.’
Dit verhaal is in 2014 verzameld door de Oral History Werkgroep Gelderland.
Frank ten Dolle, CC-BY