“Ik was iemand die graag machines uitvond. Dat had ik meer willen doen”

Coen Tenkink

Coen Tenkink is een van de laatste nazaten van het Scholtelandgoed Lutje Kössink in Winterswijk-Henxel. Het oorspronkelijke Scholtelandgoed gebouwd in 1913 was een boerenbedrijf. Zijn opa en vader hadden altijd grote belangstelling voor de techniek.
Zijn vader overleed op jonge leeftijd. Coen was toen negen jaar. Dat heeft zijn leven wel gevormd. Hij is in veel zaken in de voetsporen getreden van zijn opa en vader. De geschiedenis van het Scholtelandgoed en het levensverhaal van Coen Tenkink.

Een innovatieve familie

“Mijn opa van mijn vaders kant en mijn vader hadden altijd grote belangstelling voor techniek. Vlak na de oorlog hadden ze al een eigen graanmaaier, waar eerst twee paarden voor stonden en later een trekker voor verscheen. Ook hadden zij al een eigen dorsmachine. Mijn vader en zijn vader waren warme en sociale mensen en hadden ook vele bestuursfuncties. De belangstelling voor de techniek, andere activiteiten buiten de boerderij en bestuursfuncties heb ik denk ik van hen.

Toen mijn vader overleed, hij was toen vierenveertig jaar, was ik zelf negen. Ik heb toen gelijk gevraagd: ‘Wat moet er met de boerderij gebeuren?’ Mijn moeder zei: ‘Wij gaan er mee door’. Mijn oudste broer kwam in aanmerking maar voelde er niets voor, met al die rotkoeien. Zo ben ik er heel gauw ingerold, op mijn twaalfde jaar zat ik al koeien te melken. Omdat ik al vroeg mee moest helpen op de boerderij is mijn leven wel een beetje gevormd. Je wordt gauw zelfstandig.

De boerderij was een gemengd bedrijf wat helemaal ten dienste stond van de veehouderij. Dat was natuurlijk een x aantal hectaren weiland, en graan waarvan je stro kreeg om alle stallen te strooien. Het graan zelf werd voor de kippen gebruikt of ging naar de molenaar die er veevoeder van maalde. Er was altijd een klein areaal voederbieten. Dat werd in het voorjaar met de hand gezaaid met een één rij zaaimachientje die je over het land moest duwen. Er werd vrij dicht gezaaid, dus later moest dat uitgedund worden. Dat werd dan met de hand op één gezet.

Na de graanoogst begin augustus werden de stoppelknollen gezaaid. De stoppelknollen werden vers van het land gevoederd aan de koeien van eind oktober tot de kerstdagen, tot ze op of bevroren waren. Stoppelknollen kon je zelf ook goed eten. Als we in het bos aan het spelen waren spoelden we ze even af en dan aten we ze gewoon lekker op. Daar kon je goed van knetteren. Na het plukken met de hand, kwam later de knollenplukmachine. Mijn vader en mijn opa waren technisch en hadden zelf al zo'n ding gemaakt. Maar door het snelle overlijden van beiden is die machine in de vergetelheid geraakt. Vier jaar na het overlijden van mijn vader heeft een firma in Aalten toch ergens dat idee gezien, octrooi aangevraagd, het op de markt gebracht, en is daar goed mee weggekomen. Toch is hij van de firma Holaras uit Aalten nog steeds een vriend van mij.

Jachttradities

Om een jachtakte te kunnen krijgen, moest je een aaneengesloten gebied hebben van veertig hectare. Dat was wettelijk zo geregeld. De veiligheidsregels waren ook toen lang zo scherp niet. Hulzer Willem heeft mij wel eens een verhaal verteld over mijn vader. Toen hij achttien jaar was en op de middelbare landbouwschool zat, ging hij wel eens op jacht als hij een paar uur vrij had. Daarna ging hij terug naar school en hing hij het jachtgeweer gewoon weer aan de kapstok. Dat kon toen. Dat was heel normaal. Nu is alles met duizend wetten dichtgetimmerd. Als je nu een geweer in huis hebt, valt dat onder wetgeving van heb ik jou daar.

De jagers zijn wel veilig, daar hoef je echt geen probleem bij te zoeken. Dat is het protocol van deze tijd. Een jachtpartij heeft nogal wat rituelen. Het is deels jachtbeheer want iedere jager heeft toch wel een bepaalde verbintenis met zijn jachtveld. Als er te veel vossen zijn, gaat hij op vossenjacht om die vossen te decimeren. En als er stropers zijn, gaat hij er achteraan om die te pakken, zowel de twee- als vierbenige. Het ritueel is dat je een paar keer per jaar met een groep, vaak collega-Scholteboeren, met de buren op de grote jacht gaat. Vroeger hadden de Scholteboeren de geweren en de pachters en de knechten gingen als drijvers mee. Dat was toen met een bepaald standsverschil. De ‘geweren’ zaten aan een tafel en de rest aan een andere tafel. Dat ging automatisch zo. Ook werd er altijd behoorlijk gedronken en gegeten, waarbij alle jagerslatijn naar boven kwam.

Sommige Scholteboeren gingen wel tien, vijftien keer per jaar op jacht. Je werd uitgenodigd door andere boeren. Ik nodig nu nog steeds een aantal boeren uit de buurt uit voor de jacht. We hebben dan negen of tien man van 's morgens tien tot 's avonds zes of zeven uur en maken na de jacht zelf de reebout klaar. Vroeger gingen mijn oma en opa en mijn vader en moeder ook wel eens bij andere Scholteboeren op jacht. De dames gingen mee en konden de hele dag bij beppen, terwijl de gezamenlijke maaltijd werd voorbereid. Meestal was het gebruikelijk dat de gastheer, de gastjager zijn eigen wild hield. Maar hij gaf ook wel eens wild weg aan diegene die mee gejaagd hadden. Als ’s avonds alles klaar was, ging iedereen met paard en koets naar huis toe. Met die gezamenlijke jachtpartijen was je de hele dag onder de pannen. Dat waren de sociale dingen van toen, er was toen nog geen schouwburg en noem maar op.

De boer als ondernemer

Vroeger was het lichamelijk een hard bestaan, tegenwoordig is het meer geestelijk een hard bestaan. Daarin is heel duidelijk een tweedeling. Vroeger ging je eerst aan het wark en dan kieke wie wal, en nou is het eerst kieke wie wal en dan gouw pas aan het werk. De huidige boeren zijn ondernemers tot in hun vingertoppen en de maatschappij is op een peil dat ze begrijpt wat een boerenbedrijf is en wat een boer moet kunnen. Als je een boerderij hebt, dan is het je boekhouding, je gezondheid, je vee, je grond en je land, je omgangsvormen. De boer moet kunnen metselen en daken vervangen, machines kunnen onderhouden. Je moet echt alles kunnen, anders is het nooit een rendabele zaak. Zelfs elektriciteit aanleggen, je deed haast alles zelf.

Van oudsher hadden Scholteboeren veel bezit en konden ze gemakkelijk aan inkomen komen. Als je dat niet hebt, ben je fanatieker en maak je van niets iets. En als je in luxe bent opgegroeid dan ga je er minder voor, dat is het verschil. Eigenlijk is alles teloor gegaan aan niet op tijd mee willen veranderen. Er zijn nog maar weinig echte Scholteboerderijen. Laat ik maar geen namen noemen. Nog maar enkele families doen volop mee volgens de huidige maatstaven, als boer, met de huidige aantallen. En dan moet het ook nog maar net kloppen in je opvolging. Sommigen hebben wel de intelligentie, maar hebben gekozen voor een ander beroep. Vroeger werd je meer gedwongen om het wel te doen. Maar die dwang is niet meer. Iedereen is vrij. Vroeger was je trots als je een opvolger had, nu heb je een probleem als je een opvolger hebt. Je moet echt niet altijd blij zijn als bij de overdracht van een boerderij met bijvoorbeeld veertig hectare grond en het huidige prijspeil van 45.000 euro per hectare ook alle gebouwen en vee moet worden overgenomen door de volgende generatie. Dat is heel moeilijk, alleen. Daarom kun je beter geen opvolger hebben dan wel. Ja, dan is het vaak zo dat de boerderij waar meerder broers en zussen zijn, wordt verdeeld, versnipperd. Iedereen krijgt zijn eigen portie, je kunt er mee doen wat je wilt. Ik heb mijn eigen portie gehouden en in mijn actieve agrarische periode heb ik altijd de delen van mijn broer en zusters kunnen pachten. Toen ik gestopt ben met het boerenbedrijf, voornamelijk vanwege gezondheidsredenen, hebben we afgesproken dat iedereen kon doen met zijn portie wat hij wilde. Zij hebben wat verkocht, ik heb mijn gedeelte grotendeels gehouden en er een recreatiebedrijf van gemaakt: een natuurkampeerterrein met groepsaccommodatie voor 22 personen.

Ik was iemand die graag machines uitvond. Daar had ik wat meer in willen doen. Want ik heb nogal wat machines uitgevonden, maar het is te duur om daar zelf patent of octrooi op aan te vragen. Met de aanvraag was je toen al 10.000 gulden kwijt. Je moest maar hopen dat je uitvinding in productie zou worden genomen, je kon nergens op terugvallen. Ik had twee vindingen die ik vastlegde met een geheimhoudingsverklaring. Want dat kostte niets. Ik had te weinig financiële armslag om op de gok 10.000 gulden op de paal te leggen om te zien of zo'n machine wel rendabel te maken was. Ik sprak af met een fabrikant dat ik in de winst ging delen als die het ging maken. Maar de firma ging failliet en werd overgenomen door een andere firma. Kom ik op de grote Landbouw RAI en ja hoor, daar staat mijn vinding. Juridisch stond ik machteloos. Ik had met hen geen geheimhoudingsverklaring, maar met een failliete firma. Dat was pech hebben. Toch heb ik altijd veel gesleuteld in mijn akkerbouwjaren. Voor alle gewassen had ik wel eigen machines, veelal zelf gemaakt en onderhouden.

Plaatselijke verzekeringen

Vroeger had je hier plaatselijke verzekeringen. Al in 1870 zijn er brandverzekeringen opgericht, vaak per buurtschap. Er was een brandverzekering bij die Roozen en Ten Houten heette. De heer Rozen was een schoonvader van mijn opa Tenkink. De Scholteboeren ging vaak de boer op om te kijken hoeveel een boerderij waard was en voor hoeveel geld deze dus in de verzekering kon. De verwerking en het opstellen van de polissen gebeurde bij een centrale administrateur, maar de boeren zelf waren de commissarissen, de assurantiemedewerkers. Die functies gingen vaak over van vader op zoon. Mijn opa deed dat, mijn vader deed dat. Nadat mijn vader vroeg was overleden, was er twijfel bij het bestuur over de opvolging. Maar, hebben ze toch gemeend, mijn moeder kon dat ook wel. Buiten de tradities om heeft zij het als Amsterdamse heel lang gedaan. Tot haar 65ste, want van de wetgeving moest je er met 65 uit. Ik heb haar toen opgevolgd bij de Onderlinge Winterswijk. Toen ik dat 15 jaar deed, is de Onderlinge Winterswijk gefuseerd. Dat deed men om bij grote branden het risico te kunnen verdelen, dat niet één verzekering alles had, maar dat er met twee of drie clubs werd gedeeld. Eerst fuseerde de Onderlinge Winterswijk met de Onderlinge Eendracht – die deed alleen maar de inventaris, inboedel – en later met een andere Onderlinge: Assurantie Tenkink. Deze had uitsluitend de gebouwen. En onze Onderlinge deed alles.

Later is de Assurantie Eendracht en Tenkink bij ons ingekomen en sinds twee jaar heb ik de Onderlinge Winterswijk – ja, het is een groot woord, maar ik heb het wel aangezwengeld – zijn we de fusie aangegaan met de Onderlinge Geesteren Borculo. Vanwege managementproblemen, maar vooral vanwege de nieuwe wetgeving en de strenge toezichteisen van de Nederlandse Bank. Dat heb ik nog heel intensief meegemaakt. Ik moest nog examen doen bij de Nederlandse Bank. Ik kon toen in de Raad van Commissaris blijven als erkend toezichthouder. Met 65 wilde ik er eigenlijk mee stoppen, maar ik wilde graag dat minimaal twee commissarissen van Winterswijk meegingen in het grote geheel van Geesteren. Geesteren was twee keer zo groot als Winterswijk, wij zouden dan met twee commissarissen zijn en zij met drie. Maar je moet er wel de juiste mensen voor kunnen vinden, met de juiste papieren en de nodige ervaring hebben op assurantiegebied. Ik heb toen gezegd: ‘Ik blijf tot en met de boekhouding 2016 verantwoordelijk. Dan ga ik eruit en moeten jullie maar zien dat jullie een ander krijgen.”

 

 

 


Rechten

Johan G. Esendam, CC-BY

  • Landbouw

  • 1950-2000

  • Winterswijk

  • Achterhoek

  • Winterswijk

Relevante links

Verwante verhalen

Lees meer

Contactgegevens

Erfgoed Gelderland
Team mijnGelderland
Westervoortsedijk 67-D
6827 AT Arnhem

info@mijngelderland.nl

Inschrijven nieuwsbrief

mijnGelderland Sociale media

erfgoed gelderland

Contactgegevens

Erfgoed Gelderland
Team mijnGelderland
Westervoortsedijk 67-D
6827 AT Arnhem

E info@mijngelderland.nl