Mevrouw Lied van den Akker is geboren in Hees op 12 mei 1930. In haar huis in de Ooy, in het gehucht de Tien Geboden vertelt ze over haar herinneringen aan Hees bij Nijmegen.
Hees had veel tuinderijen. Mevrouw van den Akker vertelt over haar kindertijd als dochter van een tuinder, de dood van een buurman en hoe de koster deze aflegde, de tijd dat ze naar de parochiekerk en de kapel van de Augustijnen in Hees ging, de vele broederschappen die in Hees waren, de Maria-Omdracht in Nijmegen (die nog steeds af en toe plaatsvindt), de processie naar Kevelaar (Duitsland) in 1952/’53. Ze heeft tot haar trouwdag in Hees gewoond en in 1960 is ze naar Ooy verhuisd waar ze nog steeds woont.
Van den Akker begint met het vertellen over de dood van haar broertje in 1934. Dat de koster voor stond te bidden en haar moeder naast de deuropening huilde. Maar aan de dood van een buurman heeft ze betere herinneringen. Dat betekende dat een koster aan de deur kwam (aan de nette kant, het voorhuis) om het overlijdensbericht op te lezen en de avond voor de uitvaart werd de rozenkrans gebeden. De koster verzorgde de begrafenis waar de mensen achteraan liepen omdat er toen nog geen auto was. Zo’n begrafenis was een buurtgebeuren. De koster S. verzorgde ook de bidprentjes. Zijn schoonzoon heette L. en op het bidprentje van het broertje van van den Akker staat P.H. van S.
Haar ouders waren tuinders. Hun land lag naast het huis en dat grensde aan land van de Kapucijners. In Hees zaten veel priesterorden: Kapucijners, Kruisheren, Augustijnen, Dominicanen, Heilige Harten. Vooral in Hees omdat er in Nijmegen niet gebouwd kon worden, die stad zat vol door de universiteit. In Hees woonden ook veel gepensioneerde mensen uit Indië, die bewoonden grote villa’s. De Augustijnen bouwden het Groot Seminarium wat nu heel bekend in Nijmegen is: de Boskapel.
Van den Akker vertelt van het uitstapje naar de fruitbongerd van familie in Hatert, één keer in het jaar, met paard en wagen. Alle kinderen erbij en dan erheen. Ze laat een foto zien uit 1948: op kamp bij Don Bosco. Ze legt uit dat het een soort scouting was, een katholieke jeugdbeweging van na de oorlog toen mensen opnieuw moesten leren wat mijn en dijn was. Daar waren ook meisjes uit de benedenstad bij, die waren door de wol geverfd omdat ze bij de mannen en jongens in de fabriek werkten. Ze zegt dat zij en haar groepje erg onschuldig waren in vergelijking met de meisjes van de benedenstad. Daar kwamen praalwagens bij en een soort van processie door de wijk. Dit werd geleid door de Kapucijners en de paard en wagen van haar vader.
Ze vertelt van de bedevaart naar Kevelaar in Duitsland in 1953. En van de Maria Omdracht. Maria van Goede Raad werd bij de Augustijnen bijzonder vereerd. Alle paters en zusters, en ook de professoren van de universiteit liepen mee en bij het Kelfkensbos kwam heel katholiek Nijmegen bij elkaar. Daar was een altaar en de priester liep mee met de monstrans. Dat gebeurde elk jaar. Ze proberen het nieuw leven in te blazen, ze vertrekken dan vanaf de Molenstraat waar de Molenstraatskerk staat.
Geen zondagsschool, dat was voor protestanten. Zij (ook haar moeder) kregen catechismus en moesten biechten - gewetensonderzoek - om een plek in de hemel te krijgen. Dat werd je voorgeschoteld. Ze gelooft nu niet meer. Naar aanleiding van twee stukken onlangs in de krant (homohaat en de pil als milieuverontreiniging) wil ze een brief sturen naar Den Bosch om zich te laten uitschrijven. Van den Akker neemt een kritische stelling als ze bedenkt en beschrijft hoe de kerk vroeger de macht in handen had. Ook de paters die iets hadden kunnen doen voor de arme mensen van de steenfabriek bij de Vlietberg, maar het niet nodig vonden. Ze vertelt van het gehucht de Tien Geboden, hoeveel gezinnen er toen woonden.
Ze vertelt nog iets over de Maria Omgang, die ook in Maastricht nog wordt gelopen. In heel Nijmegen liepen alle paters mee. Er werd gebeden, gezongen. Koren liepen mee. Om de zoveel jaren heb je ook een omgang.
Op de vraag of ze ooit een landloperskerkhof heeft gezien antwoordt ze: “Nee”. Van een koortsboom weet ze dat er een in St. Walrick staat. Ze zegt dat er een mooi wegkappelletje in Beers staat. Ze komt nog eens terug op de mensen uit Indië en hoe ze met haar vader op de wagen de betere wijk (Wolfskuil) introk om groente te verkopen. Daar was één donker meisje (dienstbode) bij uit Indië, en zij kochten groenten van haar vader voor de wek (het wekken van groenten werd veel gedaan). Haar vader had een vaste klantenwijk, net als zijn vader vóór hem. Dat was de reden waarom haar vader niet met zijn spullen naar de veiling hoefde. Ze vertelt dat ze nog steeds respect heeft voor haar vader omdat hij in de oorlog geen woekerwinst maakte met zijn handel.
Vervolgens vertelt van den Akker over hoe het verder ging met de woning en hoe er uitgebreid gebouwd werd, en over de inmenging van de gemeente. Haar vader wou niet verkopen, maar uiteindelijk is alle grond verkocht. En hoe de mensen alles zelf gedaan hebben, altijd gespaard voor hun oude dag. Het Wit-Gele kruis kwam op, daar heeft ze een goed woord voor over: ziekenverzorging aan huis, dode mensen afleggen en de kraamvrouwen. Voor het katholiek onderwijs kwamen de broeders voor de jongens, en voor de meisjes kwamen de zusters. Dat hebben de religieuzen opgezet. Dan valt de leegloop van de kerk op. Mensen werden kritischer en geven hun leven in klooster en orden op. Ze kan nog kwaad worden over de donderpreken (de ‘vate preken’, ook op de radio) van zo’n pater die nooit iets heeft hoeven doen voor de kost terwijl hij tekeer ging tegen de mensen.
Herinneringen aan Kerst, de nachtmis die werd gehouden in de Boskapel en niet in de parochiekerk. Nicolaas van Tolentijn wordt genoemd als beschermheilige van de boeren. Nicolaasbroodjes was er dan voor het vee, en op Allerheiligen werd een chrysant op het graf gelegd.
Nicki Bullinga, Erfgoed Gelderland, CC-BY-SA