De Betuwe staat in heel Nederland bekend om de fruitteelt. Hier worden op grote schaal appels, peren en kersen geteeld. Zo ook in Ressen. Al in de Middeleeuwen nam de kersenteelt hier een belangrijke plaats in. Eind negentiende eeuw gingen kleine boeren over op het telen van appels, peren en pruimen. Zo spreidden ze het risico voor hun bedrijf wanneer de oogst van één soort fruit zou mislukken.
Fruit is gebaat bij een snelle afzet. De aanleg van de ‘Oude Betuwelijn’ Elst-Tiel maakte het transport een stuk sneller en gemakkelijker. Het fruit werd verkocht op de veiling van Ressen (EKV) en kon van daar af snel naar de steden vervoerd worden.
Vroeger bestonden boomgaarden uit hoogstambomen met een ondergroei van gras. Onder de fruitbomen lieten de telers vee grazen. Het onderhouden van de bomen en het plukken van het fruit was erg arbeidsintensief. Als succesvol alternatief werd ‘laagstamteelt’ geïntroduceerd. Bij laagstamteelt zitten de fruit dragende takken lager en zijn ze makkelijker te bereiken voor onderhoud en het plukken.
Premies vanuit de EU (zogenaamde ‘rooipremies') die het vervangen van hoogstambomen voor laagstambomen aanmoedigden zorgden er voor dat vanaf de jaren zeventig vrijwel alle hoogstamboomgaarden verdwenen. Maar aan de Oude Postweg is nog een hoogstamboomgaard te vinden, de oudste van Ressen.
Tegenwoordig teelt men een beperkt aantal rassen zoals Elstar, Kanzi, Jonagold en Pinova. De appels moeten voldoen aan hoge standaardeisen voor smaak, bewaring en transport. Appels van oude rassen zijn vaak karakteristiek, maar voldoen meestal niet aan de moderne standaard. Voorbeelden zijn Manks Codlin, Glorie van Holland en Present of England.
ML, HKB, CC-BY-NC
Ommetje Ressen
Landbouw
500-1000
1000-1500
1500-1600
1600-1700
1700-1800
1800-1900
1900-1950
1950-2000
Lingewaard