Omstreeks het jaar 777 liet de Frankische koning Karel de Grote een 'palts' bouwen op de Valkhofheuvel. Nijmegen lag in het noorden van zijn rijk, dat bijna heel Europa omvatte.
Een palts bestond uit een hoofdgebouw, verschillende bijgebouwen voor het personeel en de militairen en een kerk of kapel. De belangrijkste gebouwen lagen meestal binnen een versterking. Tijdens hun regeringsperiode verbleven Karel en zijn opvolgers er korte of langere tijd. In 880 sloeg een aantal Noormannen in Nijmegen een winterkamp op. Op een tekening van Jacobus Buijs steken de Noormannen de palts in brand bij hun vertrek in 881. Mede door deze gebeurtenis is niets bewaard gebleven van de Nijmeegse palts van Karel de Grote en weten we dus niet hoe die eruit heeft gezien. Buijs heeft zich bij het tekenen van de palts laten inspireren door een denkbeeldige reconstructie.
Cornelis Springer baseerde zich op werk van Cornelis Pronk (1733), maar wijzigde de architectuur van de gebouwen naar een verzonnen Romaanse stijl. Als voorbeeld voor de Nicolaaskapel (pas gebouwd in de elfde eeuw, dus ruim na de dood van Karel de Grote) gebruikte hij een reconstructie van Alexander Oltmans (1845-46). In het midden zien we Karel de Grote samen met een geestelijke. Naast hen zijn soldaten, hovelingen, vrouwen en kinderen afgebeeld. Linksachter proberen mannen een blijde (een belegeringswapen) uit. Dit schilderij is gemaakt voor de Historische Galerij in het verenigingsgebouw van Arti et Amicitiae aan het Rokin te Amsterdam.