In de tweede helft van de zeventiende eeuw vond er in de West-Betuwe een continu gevecht tegen het water en de elementen plaats. Stormen, overstromingen, onweer en bliksem waren vijanden van de polder. Het droog maken van de ’Neerijnense’ en ’Hiernse’ polders zodat deze verbouwd konden worden, was dan ook een belangrijke opdracht en vooral een kostbare zaak. Molens, boezems, sluizen enzovoort, het diende allemaal onderhouden te worden.
Het is 19 mei 1650 als Gerard van Bronckhorst, heer van Waardenburg, een overeenkomst opstelt om de wateroverlast in de ’Weerdenburgsche en Neerijnense’ polders aan te pakken. Al een paar jaar is de overlast zodanig dat zelfs in de zomer de polders onder water staan. Oorzaken zijn het kwelwater veroorzaakt door oppervlaktewater in de rivieren, dijkdoorbraken alsmede voortdurende regen. Hierdoor kon men geen gebruik maken van de landerijen met grote schade tot gevolg. Van Bronckhorst en de ingelanden en geërfden van de polders zien de bouw van een nieuwe poldermolen als oplossing. Die moet komen op de Broeksteeg vlakbij de Buitenkaa. Ook moeten de daarvoor nodige waterwerken en watergangen gemaakt worden. De voor deze werken benodigde gronden worden aangekocht. Er gaat een opdracht uit om voor de bouw een bestek te maken. Het bouwen van de Waardenburgse watermolen was een kostbare aangelegenheid. Het totaalbedrag beliep omstreeks 1650 al gauw meer dan 10.000 gulden, omgerekend naar heden, zo rond de 100.000 euro. Onder de gegoede burgerij werden investeerders aangetrokken om de bouw van de poldermolen te bekostigen.
De aanbesteding wordt openbaar gedaan en kenbaar gemaakt aan de kerk van Waardenburg. De nieuwe molen moet volgens de stukken een achtkante poldermolen worden. Het bestek geeft zicht op de details van deze nieuwe molen en de bouwwijze. Zo staat er dat de aannemer de kap van de (oude) molen zonder schade moet afbreken, het hout schoonmaken, zodat het later weer gebruikt kan worden. Dat geldt ook voor de rest van de molen.
Enkele voorbeelden uit het bestek:
De Waardenburgse watermolenaar was, namens de geërfden en ingelanden in dienst van het polderbestuur. De eerste watermolenaar op de nieuwe molen was Toonis Joosten, die tot zeker 1662 in dienst was. Hij verdiende als watermolenaar 72 gulden per jaar. Daar moest echter wel het één en ander van af. Het was over het algemeen dan ook geen vetpot bij de watermolenaars. Vaak zochten ze een bijbaantje om de inkomsten aan te vullen. Naast het beroep van timmerman en het werken bij een boer was visvangst een bekende manier om wat extra inkomen te genereren.
Bron:
Transcripties van de scans van het Regionaal Archief Rivierenland.
Dit is een venster uit de Canon van West Betuwe
Vorige vensterVolgende venster
Stan de Jongh, CC-BY-NC