Begin zeventiende eeuw werd tussen Zaltbommel en Culemborg een trekvaartroute gerealiseerd. Deze liep voor het grootste deel op het grondgebied van de huidige gemeente West Betuwe en eindigde ter hoogte van Tuil. Daar werden de goederen uitgeladen om de dijk over te steken en vervolgens te verschepen via de Waal. De vaarroute moest onderdeel worden van een vaarverbinding tussen ’s-Hertogenbosch en Utrecht maar kwam nooit tot volledige wasdom.
Het noordelijke deel van de trekvaart liep vanaf de Zandpoort bij Culemborg via het riviertje de Meer tot aan de Nieuwe Brug en vandaar via de Bisschopsgraaf naar de Neust bij de Linge. Over de Linge liep de route naar de Boutensteinsesluis bij Enspijk. Vanaf daar ging de route over de Boutensteinse Wetering, de Haaftense Molenvliet en de (Oude) Culemborgse vaart naar Tuil.
In de zeventiende eeuw was de trekschuit een populair vervoermiddel. Trekschuiten werden voortgetrokken door paarden op een jaagpad langs het water. Men gebruikte zo veel mogelijk bestaande sloten en waterwegen. De eerste officiële route in de Republiek der Nederlanden was tussen Amsterdam-Haarlem (1631). In de zuidelijke Nederlanden waren al eerder trekvaarten. Zo vermelden bronnen dat Willem van Oranje in 1577 met een trekschuit op het kanaal tussen Willebroek en Brussel voer.
De werkzaamheden aan de Bisschopsgraaf vanaf Beusichem tot aan de Neust bij de Linge waren rond 1660 klaar. De opening van een trekvaartverbinding tussen Gorinchem en Vianen in 1659 maakte de route via Culemborg minder rendabel. Bovendien gooide de Tweede Engelse oorlog roet in het eten. Ondanks die oorlog en het rampjaar 1672 werd de vaarroute op de Bisschopsgraaf toch onderhouden en gebruikt om goederen naar de markt van Culemborg te brengen.
Rond 1808 voeren in heel de Republiek zo’n 392 trekschuiten rond. Het totale traject bedroeg qua lengte zo’n 400 kilometer. Vanaf begin negentiende eeuw raakte de trekschuit in verval door een slechter wordende economie. De komst van de trein, die met een snelheid van 25 km per uur wel drie keer zo hard ging, maakte de trekschuit onaantrekkelijk. Aan de West Betuwse trekvaart kwam in 1868 een eind toen dwars over de Bisschopsgraaf de spoorlijn Utrecht-Waardenburg werd aangelegd.
Een groot deel van die oude trekvaart bestaat nog. Hij is alleen niet zo herkenbaar omdat hij via verschillende vaarten en sloten en ook nog via de Linge loopt. Wie goed oplet vindt de restanten van de trekvaart duidelijk terug in het landschap. Een stuk van het Leidsche Hoeven Klompenpad maakt gebruik van het oude jaagpad.
Bron:
De vergeten vaarverbinding van Zaltbommel naar Culemborg, Martin IJzerman
Dit is een venster uit de Canon van West Betuwe
Vorige vensterVolgende venster
Rita Boer Rookhuiszen-de Joode, CC-BY-NC