Op 20 juni 1830 schrijft burgemeester A.J. Luitjes een rapport aan de Gouverneur van Gelderland. Hij antwoordt daarin op een aantal gedetailleerde vragen die door de provincie worden gesteld. Daarmee krijgen we een zeldzaam rijk beeld van de toestand van Ruurlo in het Koninkrijk der Nederlanden onder Willem I.
We komen te weten hoeveel mensen er wonen (2380), hoeveel huizen er waren (357), hoeveel wijken ("rotten" genoemd: 14). Luitjes legt uit dat de huizen nog voornamelijk van leem en stro zijn en het overgrote deel van de wegen onverhard (zoals de Dorpsstraat). Het gemeentebezit is beperkt tot een vrij nieuwe dorpsschool (waarde: 3000 gulden) en een schoolmeesterswoning (waarde: 2500 gulden). Er zijn 185 paarden en 998 stuks hoornvee. Een dagloner verdient 40 tot 50 cent per dag.
Over de wildstand en de jacht schrijft burgemeester Luitjes, met lichte ironie: "De hoeveelheid van hazen en patrijzen is ordentelijk doch werkelijk minder als weleer hetgeen moet worden toegeschreven aan de vrijheidsleus die met 1795 is begonnen en veelen, zo niet tot jager dan toch tot stroper, hoezeer menigwerf tot nadeel van zijn akkerbouw en ambacht heeft gevormd."
In 1832 werd het Kadaster ingevoerd. Het Kadaster legde de eigendomsgrenzen en het eigenaarschap van grondpercelen vast. Dat diende weer als grondslag voor het heffen van grondbelasting. Ook Ruurlo kreeg onder het bewind van burgemeester Luitjes te maken met het vastleggen van kadastrale gegevens. De kadastrale kaarten die destijds zijn gemaakt, zijn in 2002 heruitgegeven in de Kadastrale atlas van Ruurlo. De kaarten geven een prachtig beeld van Ruurlo in het begin van de 19e eeuw. De dorpskern was nog klein: zo'n dertig huizen. De bakker, schoenmaker, kleermaker en herbergier voerden hun beroep vaak nog uit in combinatie met landbouw. De onmiddellijke schil om de dorpskern is landbouwgrond, maar daarbuiten is het nog woest en leeg.
Ruurlo
1800-1900
Berkelland
Achterhoek