
Nadat de Duitse bezetters door de Canadese en Engelse geallieerden waren verdreven, hoopte de Nederlandse bevolking ook op de terugkeer van de rust in eigen woning en omgeving. De geallieerden wisten echter ook hoe zij flink konden huishouden. Dit ondervindt tandarts L.J.P.M. Karthaus te Nijmegen. Hij schrijft hierover op 24 februari 1945 aan de commandant van het Militair Gezag Gelderland Nijmegen.
Tijdens de strijd van Operatie Market Garden is deze tandarts zwaar gewond geraakt toen hij hulp verleende aan de gewone paratroepen in zijn straat. Daarom moest hij gedurende vier maanden in het ziekenhuis verblijven. Zijn woning en meubilair zijn zwaar beschadigd geraakt tijdens de oorlogsjaren en dusdanig geplunderd, dat deze voor iedereen toegankelijk waren. Zijn vrouw en kinderen verblijven op een tijdelijk adres, in afwachting van het bewoonbaar maken van hun eigen huis.
Tijdens Karthaus’ afwezigheid waren het niet de Duitsers die zijn huis bezetten, maar een groep van maar liefst 43 Canadese soldaten. Karthaus was hiervoor gewaarschuwd en had met de grootste moeite een auto kunnen bemachtigen om er zelf een kijkje te nemen.
‘In mijn huis aangekomen, waren de heeren reeds bezig, mijn kamers te ontruimen en verscheidene hiervan in gebruik te nemen. Mijn praktijkkamer stond vol met andere meubels; ik kon nergens meer bij. Een der officieren, wien ik mijn beklag deed, zeide, dat hij het [tijdelijke] adres (dat Karthaus op de deur had opgeschreven) niet had zien staan, maar er voor zou zorgdragen, dat er niets beschadigd werd. Er was geen andere weg dan hiermede akkoord te gaan en ik verzegelde de deuren der kamers, waarin het meubilair was opgeborgen. Op 19 februari jl. zijn allen vertrokken, op drie soldaten na, die eerst de dag ervoor waren gekomen.’
Het goede vertrouwen waarmee Karthaus zijn huis had achtergelaten – ondanks verzegeling van de deuren – in afwachting van het vertrek van de Canadezen, werd echter beschaamd. ‘De ruïne welke ik toen vond, was ontzettend; alle verzegelde deuren waren opengebroken, kasten en bureaux ingetrapt, en de inhoud, welke niet van hun gading was, over den grond verspreid. Een heel ledikant met matrassen, lakens en dekens verdwenen, briketten-brandstof ter waarde van f. 100,- opgestookt; de open haard opengebroken, een heel tuinameublement opgestookt; alle pannen uit de keuken verdwenen (twee hiervan vond ik terug in het kolenhok, gebruikt voor toilet); Perzische tapijt verdwenen; flesschen wijn etc. Opgedronken enz. enz. Deze laatste drie soldaten wisten van niets en hun officier ook niet (...).
Karthaus besluit om – op advies van de Canadese officier – naar de burgemeester te zijn. Dan wordt het een van-het-kastje-naar-de-muur-verhaal. De burgemeester stuurt hem naar Civil Affairs en die weer naar de Town Major. Laatstgenoemde meldde aan Karthaus dat deze kwestie bij de Canadese generaal van deze Divisie thuis hoort, maar dat men daar geen adres van heeft. Karthaus besluit dan zijn praktijkruimte weer in orde te maken, zodat hij snel zijn werk weer kan oppakken. De volgende morgen keert hij terug naar zijn woning. De Canadezen hadden plaatsgemaakt voor Engelsen en ‘de ruïne die ik te zien kreeg, was volkomen. (...).’
Bron:
Dit verhaal is geschreven ter gelegenheid van 65 jaar bevrijding en is afkomstig uit het verhalenarchief van het Nationaal Archief. Bekijk hier de originele publicatie.
Nationaal Archief, CC-BY-SA