Op 20 december 1941 werd op last van Arthur Seyss-Inquart, de ‘Rijkscommissaris in de bezette Nederlandse gebieden’, de Artsenkamer opgericht. Dit was reeds op 14 juni 1941 aangekondigd in het Nederlandsch Tijdschrift voor Geneeskunde. De poging tot gelijkschakeling van de medische wereld faalde. Slechts een paar honderd van de bijna zevenduizend Nederlandse artsen werden lid van de nieuwe medische beroepsorganisatie, die de nationaalsocialistische geneeskunde (bijvoorbeeld: geen Joden en gehandicapten behandelen) onderschreef.
De verzetsorganisatie voor artsen ‘Medisch Contact’ had meer succes. Medisch Contact werd op 24 augustus door drie artsen officieel opgericht, in het koffiehuis van het Zutphense treinstation. De overgrote meerderheid van de Nederlandse artsen, meer dan vijfeneenhalfduizend van de in totaal circa zevenduizend artsen, sloot zich hierbij aan. Zij vonden dat de nationaalsocialistische opvatting van de geneeskunde in strijd was met de eed van Hippocrates en konden dit niet verkroppen. Geen enkele andere maatschappelijke beroepsgroep ging tijdens de Tweede Wereldoorlog zo massaal in verzet als de artsen. Dit was ook mogelijk omdat zij, meer dan andere beroepsgroepen, onmisbaar waren. Zo werden na een antinazistische brief aan Seyss-Inquart in juni 1943 wel vele artsen opgepakt, maar ook vrij snel weer vrijgelaten: de gezondheidszorg dreigde in het honderd te lopen.
In maart 1943 werd, nadat het de Duitsers duidelijk geworden was dat andere methoden niet werkten, het lidmaatschap van de Artsenkamer verplicht gesteld. Ook hierop volgde een massale protestactie; artsen door het hele land plakten het bordje met daarop ‘arts’ af bij hun praktijk. Zij waren, zo betoogden ze, officieel geen arts meer, al gingen ze uiteraard door met het behandelen van patiënten. De lokale NSB’ers door het hele land reageerden hierop door met teer en verf ‘arts’ op de deuren en muren van praktijk te kliederen.
Buiten het verzet via Medisch Contact waren artsen ook actief in het ‘reguliere’ verzet. Een voorbeeld hiervan is de Nijmeegse huisarts Hessel Groeneveld, bij wie vele Joden een onderduikadres vonden. Ook de heer Sijtsema beschrijft in zijn boek ‘De oorlogsjaren van een Hengelose dokterstas (1995)’ onder meer de rol van het artsenverzet in Gelderland.
Verder lezen:
Elmar van de Ree, CC-BY-SA