Op 1 juli 1933 is het eerste deel van de werkzaamheden voor de aanleg van het Twentekanaal officieel afgesloten met de opening van het sluizencomplex bij Eefde. De aanleg van het kanaal vordert hierna gestaag en op 6 mei 1936 kan het 54 kilometer lange kanaal tussen Enschede en Zutphen voor de scheepvaart worden opengesteld.
In de eerste decennia van de twintigste eeuw werden in Nederland vele plannen gemaakt voor de aanleg van kanalen om massavervoer mogelijk te maken. Zo werd vanuit Twente geijverd voor de aanleg van het zogenoemde Twentekanaal, dat nodig werd geacht om de Twentse industrieën een betere uitgangspositie te verschaffen. Het eerste plan verscheen in 1907 op initiatief van de Kamer van Koophandel in Enschede. De bedoeling was het Twentse industriegebied van een passende verbinding met de grote scheepvaartroutes te voorzien.
Oostelijk Gelderland was in de plannenmakerij van het eerste plan slechts zijdelings betrokken, maar toen eenmaal bekend was geworden dat er een kanaal zou worden gegraven, wedijverden verschillende gemeenten om een zo gunstig mogelijke positie ten opzichte van het kanaal. Na Deventer en Almelo meldden zich in 1913 ook Zutphen en andere gemeenten in de Achterhoek. In Winterswijk liep men aanvankelijk niet warm voor de plannen. In de raadsverslagen van die tijd wordt er met geen woord over gerept.
In maart 1915 werd een plan aangeboden waarbij werd uitgegaan van een Twente-Rijnkanaal: het zogenoemde Doetinchemse plan, eveneens van Hasselt en De Koning. Het voordeel van een dergelijk kanaal was dat schepen met een groter laadvermogen ervan konden gebruikmaken; de Gelderse IJssel tussen Arnhem en Zutphen was te bochtig voor grotere schepen. Het geplande kanaal begon zeshonderd meter boven de kop van de IJssel en ging via Duiven, Wehl, Doetinchem en Varsseveld langs Lichtenvoorde, Groenlo, Eibergen en Haaksbergen naar Hengelo met onder meer een zijkanaal via Aalten naar Winterswijk.
"Van Rijkswege zal worden aangelegd en onderhouden een scheepvaartkanaal van Twente naar den Boven-Rijn met eene scheepvaart-verbinding naar den IJssel bij Zutphen," aldus de wet van 4 november 1919. Wie verwachtte dat de aanleg vervolgens daadkrachtig ter hand zou worden genomen, kwam bedrogen uit. Mede door de economische crisis duurde het nog vele jaren - ook nadat de vereiste bijdragen van belanghebbenden waren toegezegd - voordat de regering besloot met de aanleg te beginnen. Dit leidde regelmatig tot protesten.
Met de openstelling in mei 1936 van het Twentekanaal tussen Zutphen en Enschede kreeg oostelijk Gelderland er een nieuwe waterweg bij. Het effect op de industriële ontwikkeling in de regio zou van weinig betekenis zijn. Als transportmiddel werd de voorkeur gegeven aan het spoor, de tram en de vrachtauto boven de waterweg. De Oude IJssel was als waterweg voor binnenscheepvaart vooral van betekenis voor de agrarische en de voedings- en genotmiddelensector. Dit gold ook voor het Twentekanaal; daar nam het transport van bouwmaterialen, veevoeder en grondstoffen voor de mengvoederindustrie een belangrijke plaats in. Voor oostelijk Gelderland was dit echter van geen belang, want het merendeel van de schepen voer door naar Twente.
Deze tekst is een verkorte versie van een lemma uit het werk 'Gelderland 1900-2000' (eindredactie: Dolly Verhoeven).
Hans de Beukelaer