“Het was óf de boerderij óf doorleren. Er was geen keuze”

Coen Tenkink

Coen Tenkink is een van de laatste bewoners van het Scholtelandgoed Lutje Kössink in Winterswijk-Henxel. Het landgoed maakte een ontwikkeling door van een bloeiend boerenbedrijf met 43 hectare naar een hedendaags recreatiebedrijf met een natuurcamping en groepsaccomodatie. Op zijn website prijst Coen het huidige Lutje Kössink aan met de volzin: ‘Mag ik uw gastheer zijn in dit unieke landschap’. Eigenaar Coen Tenkink vertelt over de ontwikkeling van het oorspronkelijke Landgoed Lutje Kössink naar het huidige recreatiebedrijf.

Een boerderij in nieuwe stijl

“De boerderij is door mijn overgrootouders aan mijn grootouders geschonken toen zij trouwden. Mijn grootouders waren Bram Tenkink en Bertha Roerdink. Roerdink kwam uit het Woold en Tenkink kwam van Bovelt uit het Woold, beiden nazaten van Scholteboeren. Mijn overgrootouders hebben destijds drie pachtboerderijtjes gekocht op het landgoed Kossink. Eén van die boerderijtjes heette Lutje Kössink. Dat is afgebroken in 1913 en daarna weer opgebouwd in de bouwstijl van toen.  

Architect Johannes Post maakte het ontwerp voor de nieuwe boerderij. Hij was omstreeks de eeuwwisseling actief in Winterswijk en verantwoordelijk voor het ontwerp van de Joodse synagoge. Zijn stijl herken je aan de ramen met gemetselde boogjes en als je naar de stenen kijkt, zie je dat het glas rond loopt. Dat zie je ook in de neorenaissancetijd: dan komt er een raamdecoratie vlak boven het glas en boogje met bepaalde Jugendstilmotieven. Men genoot met deze bouwstijl aanzien. Dat was de eerste bouwtekening in die stijl. De eerste bouwtekening heb ik onlangs gezien bij de verbouwingsaanvragen. Die hadden ze hier nog in het archief bij Bouw- en Woningtoezicht in Winterswijk. De boerderij is met haar structuur vrij uniek ten opzichte van andere boerderijen in Winterswijk: ze had een lange gevel, waarvan de ene helft voor de koeien was en de andere helft voor de varkens, met een indeling met veel staldeuren. Een bekend gezegde was toen: ‘Aj een boerderij hebt, zorg dan daj staldeurn genoeg hebt’.  

Van oudsher hebben de Scholteboerderijen een etage extra om het aanzien beter te doen etaleren. Dat was ook bij ons het geval. Het woongedeelte was er dwars voor gebouwd als aparte herenboerderij. Toen mijn oma en opa trouwden was de bovenetage al gebouwd maar nog een grote lege ruimte. Toen later hun kinderen geboren werden, is de bovenetage ingericht met twee grote slaapkamers en een klein kamertje.  

Oorspronkelijk hoorde ook een Saksische schoppe bij het oude Lutje Kössink. Helaas is die schuur in 1939 afgebrand doordat een petroleumlamp omgevallen was. Als je brand hebt in een schuur, kun je er beter een hebben met houten gebinten dan met ijzeren gebinten. Houten gebinten branden ongeveer één centimeter per uur in. IJzeren gebinten daarentegen gaan door de grote hitte vloeien en ploffen dan in één keer in elkaar. De oude houten sporen zijn deels hergebruikt in de nieuwe schuur, die waren alleen een beetje geblakerd. De nieuwe schuur is opnieuw gebouwd met architectuur van toen. Het was een veldschuur met varkenshokken en een grote ruimte voor graan, hooi en machines.  

Mijn oma en opa van mijn vaders kant kwamen uit een oud Scholtegeslacht, van Roerdink uit het Woold. Mijn oma was opgevoed in een heel ander mileu, met het middageten aan tafel met de familie en een aparte tafel voor het personeel. Mijn opa was heel anders ingesteld. Hij was heel humoristisch, maakte van alles een kwinkslag. Hij had een mooie uitspraak: ‘Uutgaon en eerdappels schillen en wieter meu, meu, meu’. Helaas is hij overleden in 1954 toen ik vier, vijf jaar was.  

Verandering in het boerenbedrijf

Op 19 april 1949 ben ik op Lutje Kössink geboren en ik had een oudere broer en twee jongere zussen. Ik ging naar de lagere school in Ratum. De Ratumseschool was een buurtschool. Die is nu afgebroken. Er stond een feestgebouw bij, voor de buurtschapsfeesten. Mijn ouders hadden echt geen tijd om mij naar school te brengen, het was toch nog wel vijf kilometer. Ik moest er naar toe fietsen, vanaf dag één. Samen met mijn broer die twee jaar ouder was, want hij kende de weg. Toen we daar aankwamen, was men de school aan het verbouwen en hoorden we dat we een week vrij kregen. Iedereen juichen, juichen, maar ik was teleurgesteld. 

Mijn vader overleed toen hij 44 jaar was, ik was toen 9 jaar. Ik heb toen gelijk gevraagd wat er met de boerderij moest gebeuren. Mijn moeder zei: ‘Wij gaan er mee door’. Mijn oudste broer kwam in aanmerking maar voelde er niets voor, met al die ‘rotkoeien’. Zo ben ik er heel gauw ingerold. Op mijn twaalfde jaar zat ik al koeien te melken. Na de lagere school ging ik één jaar naar de Jan Ligthartschool LEAO, twee jaar HBS en toen de middelbare landbouwschool. Ja, ik had wel door willen leren, maar het was óf de boerderij óf doorleren. Er was geen keus. Belangrijk was het dat je de middelbare landbouwschool had. Dan had je al heel wat. Die doelstelling is dus wel gehaald. Eens werd ik tijdens een proefwerk gebeld: ‘De stier is los’. Ik ben toen naar huis gegaan om de stier uit de wei te halen bij een paar vaarzen die niet gedekt mochten worden. Binnen hetzelfde uur was ik weer terug op school. Een komische leraar, meneer van Bruggen zei: ‘Jouw koeien zijn maagdelijke diertjes die worden bedreigd’. 

Het graanmaaien ging eerst met een maaier met een paard ervoor, waarbij je zelf moest afleggen. Later met paard, maaier en zelfbinder; een machine die zelf alles bond. Maar als het graan plat gevallen was, dan moest het met de hand, met de zig, en kwamen er meer mensen helpen. Ook de twee pachters die wij hadden kwamen helpen. Jan en alleman kwam helpen om dat toch maar te maaien. Dat ging anders echt heel lang duren. Later, nog in mijn kinderjaren, kwam de loonwerker met combine. Het ging om de eerste combine van loonbedrijf Huiskamp. In de echte graanjaren hadden ze er wel zes of zeven. Je moest de zakken nog zelf met touwtjes dichtknopen en dan gleden de zakken met een glijbaan naar beneden en lagen ze overal verspreid op het land. Na de oogst moest je al die zakken weer met de hand op de wagens sappelen.  

Oorspronkelijk was het zo dat de pachters de pacht betaalden in de vorm van ‘helpedagen’, in natura dus. Dat was voor 1900. Er zat een bel op het dak van de Scholteboerderij. Als de bel geluid werd, moesten de pachters gelijk komen om de pachtheer te helpen met zijn oogst. De pachters gruwelden van die bel, dus noemden ze deze ook wel de gruwelbel. Of er sancties waren als de pachters niet kwamen, weet ik echt niet. Daar ben ik niet bij geweest. Scholte Roerdink in het Woold, daar hoorden vroeger wel tachtig pachtboerderijen bij. Dat ging natuurlijk nooit met één belletje. Maar met de pachters hier werd meer als buren, collega’s omgegaan. Ook werd er over en weer geholpen. Mijn vader had een trekker en deed ook wel eens wat werk terug, dat ging dan vaak zoals bij collega's. De twee pachtboeren die bij Lutje Kössink hoorden, betaalden gewoon de pacht en hadden allebei vijf hectare grond. Die vijf hectare was toen de gangbare maat. Daar kon men toen mee rondkomen met koeien, varkens en kippen. De pacht werd één keer per jaar voor een bepaalde datum contant betaald. Volgens mij werd dat gewoon op een avond afgerekend en dan werd er ook een borreltje bij gedronken. Mijn vader was daar erg sociaal in. Hij had een heel goede naam in de buurt. Hij ging daar heel goed mee om.  

Van boerderij naar camping

In 2000 ben ik begonnen met de minicamping. Eerst had ik 15 plekken en later heeft de gemeente de vergunning uitgebreid tot 25 plekken. Voor de bestaande gebouwen heb ik vergunningen aangevraagd voor appartementen en een groepsaccommodatie en een klein stukje bedrijfsruimte. Daarbij is het oorspronkelijke voorhuis, de herenboerderij ingericht voor een groepsaccommodatie met negen slaapkamers en vijf badkamers en daar kunnen 22 mensen in: familiegroepen, vriendengroepen voor weekends, weken, midweken net zo lang als ze zelf willen. Daar is veel vraag naar, gemiddeld ben ik wel 40 weekenden per jaar bezet.  

Ik woon nu in het achterste gedeelte van de huidige boerderij, het gedeelte met het meeste uitzicht, komisch gezegd op de plek van de oude mestvaalt. Die had vroeger een overkapping aan het einde van de boerderij. De bedrijfsgebouwen zijn nu geschikt gemaakt voor recreatie. Vroeger kon je nieuwe huisnummers met geweld niet krijgen en nu kreeg je het aangeboden omdat de wooneenheden apart genummerd moesten zijn op de bouwvergunning: 6a, b, c en d. Vanwege de veiligheid moest dat op advies van de brandweer precies op de bouwvergunning worden beschreven. Daarom heb we nu op de boerderij vier extra huisnummers, zo betrekkelijk is de wetgeving.  

In mijn kinderjaren waren er altijd twee paarden, een Belgisch trekpaard en een Gelders tuigpaard. Het Gelders tuigpaard was voornamelijk bedoeld voor de koetsen. Bepaalde werkzaamheden werden met de paarden gedaan en voor bepaalde werkzaamheden waren tractoren beter. De paarden werden al heel vlot afgevoerd. Je kon alles met tractoren doen. Ik heb nog enkele jaren gereden bij de Winterswijkse ruiterclub, maar een auto met een trailer was er toen nog niet. Je moest altijd met het paard naar de manege rijden. Dat was een uur heen, een uur les en een uur terug. Ja, als je dan ’s avonds eerst de koeien moest melken en om zeven uur op de manege moest zijn, was dat niet te combineren. Al helemaal niet in mijn situatie. Vanwege mijn vaders overlijden had ik zoveel werk. Mijn paardenhobby is daarmee gestopt.  

Mijn opa en vader werden als Scholteboer vaak gevraagd voor diverse functies. Mijn vader had negen functies toen hij overleed. Zelf heb ik in de jongerenraad gezeten van de Coöperatie en ook in Jong Gelre. Later ben ik beland in de Juniorkamer. Daar werkte ik mee aan de oprichting van het Steengroevetheater. Ook het Arboretum heb ik mede opgericht. En ook heb ik vaak meegedaan met de bloemencorsowagens in Winterswijk, onder andere met de Gouden Koets, schaal één op één nagebouwd, met acht paarden ervoor. Ja, ik heb leuke dingen gedaan. 

Mijn gouden jaren heb ik gehad bij Juniorkamer, ik was toen 35. We deden projecten om er zelf van te leren, ten dienste van de maatschappij. Dat was vrij vertaald de doelstelling van de Juniorkamer. Het eerste project was Ondernemen in de Achterhoek, een congres in de schouwburg. Later zijn we met het Steengroevetheater begonnen, helemaal door de groep zelf georganiseerd. We bouwden het podium, nodigden orkesten uit, verschaften onderdak. Alles organiseerden we van het begin tot het einde, tot en met het opruimen van de laatste troep. Daar heb ik heel veel van geleerd. Uit iedere beroepsgroep had je – heel streng – één iemand: een architect, een ziekenhuisfiguur, iemand uit de bouw, een notaris. Het was een perfecte groep. Ik heb er heel goede vrienden aan overgehouden. Met veertig jaar moest je er verplicht uit. Maar na drie maanden werd ik al weer door de Lions gevraagd en ga je daar ook zo mee door. Het was echt een mooie tijd. Je doet dingen die je leuk vindt en houdt daar tenslotte ook je vrienden aan over.” 

Dit verhaal is in 2014 verzameld door de Oral History Werkgroep Gelderland.


Rechten

Johan G. Esendam

  • Winterswijk

  • Landbouw

  • Werk

  • 1950-2000

  • 1900-1950

  • Winterswijk

  • Achterhoek

Relevante links

Verwante verhalen

Lees meer

Contactgegevens

Erfgoed Gelderland
Team mijnGelderland
Westervoortsedijk 67-D
6827 AT Arnhem

info@mijngelderland.nl

Inschrijven nieuwsbrief

mijnGelderland Sociale media

erfgoed gelderland

Contactgegevens

Erfgoed Gelderland
Team mijnGelderland
Westervoortsedijk 67-D
6827 AT Arnhem

E info@mijngelderland.nl