Tijdens mijn gesprek met Jan Huetink, de opvolger van de laatste Scholtenboer op 'Het Roerdink' op 'Het Schaapman', de vroegere pachtboerderij, vertelt hij niet alleen over de tijd van de laatste Scholte die de boerderij bewoonde, maar ook over zijn eigen belevenissen als huurder van 'Het Roerdink'. En over hoe hij tenslotte eigenaar is geworden.
"Ik ben in Bronkhorst geboren, het kleinste stadje van Nederland, op 'Het Hooge Huys'. Mijn broer, Gerrit-Jan Huetink, is in 1959 hier gekomen bij een oudoom van me, oom Engelbertus Roerdink een Scholte op 'Het Roerdink' en tante Rika, die geen kinderen hadden. Voor zijn komst, hadden ze een andere huurder die de grond en de boerderij huurde. Daar hadden ze veel verwachtingen van gehad, maar dat is helemaal misgelopen. In februari 1959 is mijn broer hier begonnen. Met tractoren, wagens en machines is hij hier op aan gegaan en met acht of tien melkkoeien. Maar op 31 maart 1960, is hij, op de terugweg van de verjaardag van mijn jongste zus, bij Miste verongelukt.
Ik zat in militaire dienst in Tilburg. 's Morgens met appèl, zegt de kapitein 'Huetink kom u eens effe naar voren. Ik moet u eens wat vertellen.' Ik denk nou, wat heb ik uitgehaald, wat heb ik niet goed? Heb ik geen goede kleding aan, heb ik geen goede pet op of zo? En hij zegt 'hebt u ook een broer?' Ja, dat heb ik. 'Nou gaat u maar even mee, dan gaan we even naar binnen toe, naar het kantoor.' Daar hoorde ik dat mijn broer verongelukt was. Ik kon toen gelijk met de trein naar huis toe. Mijn zuster heeft me opgehaald met de pont. We moesten met het veer naar de andere kant van het water. En na de begrafenis zeiden mijn vader en moeder, dat ik naar het Woold toe moest, want die koeien moesten gemolken worden en het bedrijf moest verder. Zo ben ik hier naar het Woold gegaan.
Het is een heel verschil als je langs de IJssel woont, of je woont hier op de zandgrond. Wij waren klei gewend. Hier werd in het voorjaar geploegd en dat was voor ons iets heel bijzonders. Dit is mooie zwarte grond doordat men vroeger hier potstallen had. Ook moest je hier met de paarden werken. Thuis hadden we een trekker, dat was heel wat beter. We hadden hier twee werkpaarden en nog een paard van oom Bertus, een ponymax, die was eigenlijk speciaal voor de brik, voor het rijtuig. Ik had geluk dat ik die zo lang lenen mocht.
Ik heb nog wel twee of drie jaar met die paarden gedaan. Tot 1963, toen mijn vader met de trekker verongelukt is. Dat was niet zo leuk. Bij het distels maaien langs de IJssel is hij tegen een paaltje aangekomen en is hij met trekker en al regelrecht de IJssel in gekieperd. Die trekker was van 1958. Ik heb die trekker overgenomen. Dat was een hele vooruitgang.
Ik vond er eigenlijk niet zo veel aan om hier te komen. Bij zulke oude mensen, was dat niet makkelijk. Vooral om dat zuinige altijd. In het begin, toen ik nog alleen was, at ik bij mijn oom en tante. In de winterdag, aten we achter elkaar andijvie uit van die grote inmaakpotten, verschrikkelijk was dat. Er werd iedere keer een handvol uit die pot gehaald en dat werd dan gekookt en de andere middag ging dat weer zo. De hele week werd er van die andijvie gegeten. We kregen er wel een lekker stuk vlees bij en aardappels, ik at het dan maar op, maar lekker was het niet.
Ook suiker was iets bijzonders. Eén keer in de week, 's middags kwam de papboer, met de volkswagen van de zuivelfabriek, met melk en zuivelproducten, pappen en yoghurt. Tante Rika deed altijd zelf één schepje suiker op mijn yoghurt, want dat mocht ik niet zelf te doen. Terwijl ik er wel twee of drie op wilde doen! De taal hier, dat dialect, dat vond ik ook erg moeilijk. Dat is een hele andere taal dan langs de IJssel. Met de nieuwjaarsvisite verstond ik er niets van als de buren met elkaar aan het praten waren. Dat ging helemaal in het dialect. Maar door de jaren heen leer je dat wel. Alhoewel ik het niet goed napraten kan. Ik kan het wel goed begrijpen, dat is nog beter eigenlijk!
Later, na een half jaar is mijn halfzuster Gerda Breukink bij mij komen wonen om mij een beetje te helpen, met melken en voeren. Ze is ongeveer een half jaar gebleven. Daarna had ik altijd ook wel hulpen, want de familie had iets uitgedokterd met de Scholte van 'Het Scholtenhuus' uit Ratum. Daar hadden ze twee dochters. En één daarvan is dan ook nog drie dagen in de week bij mij geweest. Zij was een Kersjes en zij was veel ouder. Ik hoorde nou pas dat ze net 84 geworden is. Ik ben zelf nu 74. Dus dat was een heel leeftijdsverschil. Vroeger deden ze dat veel vaker. Als er een ongetrouwde zoon of een ongetrouwde dochter was, dan werd die uitgestuurd en uitgehuwelijkt. Daar deed ik niet aan mee. Ik wou fris bloed hebben.
In 1965 ben ik met Diny getrouwd. Zij was verpleegster, hier in het ziekenhuis in Winterswijk. Ze had eerst INAS opleiding gedaan in Doetinchem en in Terborg. In het begin was het moeilijk voor haar om hier te aarden. Tussen al die buren. Tante Rika leefde toen ook nog. Van de oudste heeft zij de kinderkoets nog meegemaakt. Tante Rika woonde in het voorhuis en wij woonden half in het achterhuis, half in het voorhuis. Zij woonde aan de voorkant. Dat was met onze woonruimte verbonden, je kon zo binnendoor. Ze kwam regelmatig heel voorzichtig aan, en dan vroeg ze 'zal ik nog even aardappeltjes schillen?' Maar daar ging het niet om, het ging om een praatje te maken natuurlijk. Vooral als we zelf visite hadden, bekenden of familie, was het wel eens moeilijk. Wij konden verder heel goed met tante Rika. Mijn vrouw heeft haar tot het laatst toe verzorgd.
Het contact met de andere Scholtenboeren in de omgeving was goed. Ik weet nog dat ik van oom Bertus naar de begrafenis moest van Tenkink uit Miste. Ik kende de mensen helemaal niet en ik vond dat wel een beetje raar. Ik moest daar heen omdat het een Scholte was. Zelf zagen ze me niet als een Scholte. Dat wou ik trouwens ook niet. Nee, als de pachters me zagen aankomen, hadden ze de pet allang weggelegd. Daar ben ik niet mee groot gebracht. In Bronkhorst speelde dat niet. Daar had iedereen een eigen boerderij en was iedereen gelijk. Maar hier was dat wel anders. Er werd echt naar je gekeken als je van een Scholte kwam. Dat kon ik echt merken. Maar toen mijn oom gestorven was, kreeg ik met de erfgenamen te maken, en dat was veel erger. Als ik er aan terug denk, dan krijg ik er de tranen nog van in de ogen. Wat ik daar mee meegemaakt heb!
Als boer ben je ondernemer en dan wil je graag verder. Ik had acht tot tien koeien en ik had onder aan de Schoppe, aan de andere kant met de smid een soort doorloopmelkstal gemaakt. Als de koeien op de deel moeten staan, moet je altijd bukken en ik ben nogal lang en daarom hadden we zelf een doorloopstal gemaakt. Maar ik wilde verder en ik wilde toch ook wel een ligboxenstal hebben. Toen begon het spektakel. Ik wilde ligboxen zetten en moest investeren voor een paar ton. Maar wel op andermans grond, en dan moet je eerst een vergunning hebben van de erfgenamen. Ik moest eerst alle erfgenamen aanschrijven en die club werd hoe langer hoe groter, ten lange leste wel 22. Om verhaal te halen, moest je naar het gerecht in Arnhem. Twee, drie keer over zijn we naar Arnhem geweest, met een advocaat voor de rechtbank, dat kostte me een smak geld. De erfgenamen hadden geen been om op te staan, ze waren er alleen maar op tegen. Dat was echt een probleem, daar heeft mijn vrouw ook erg onder geleden.
Om verder te komen komt moesten er twee erfgenamen sterven, die geen kinderen en geen opvolger hadden. Dan moesten er successierechten betaald worden en dan kon je het kopen, voor de taxatiewaarde in gepachte staat. En dat was ook het geval. Toen Jan Breukink uit Miste in 1986 gestorven is, moest er successie betaald worden. Daardoor kwam de boel aan het rollen en zijn we toen eigenaar geworden. Eigenlijk te laat, want we hadden door de jaren ons melkquotum niet genoeg hoog opgebouwd, terwijl we grond genoeg hadden.
24 oktober 1974 hebben we hier brand gehad. Ik was aan de andere kant aan het melken, in die doorloop melkstal. Opeens komt de buurjongen om te zeggen dat er allemaal rook uit het achterhuis komt. Door de rook heen moest ik naar boven toe, want Diny en de kinderen lagen nog in bed. Direct de buurman geroepen en die heeft de brandweer opgeroepen dat er brand was bij 'Het Roerdink'. De brandweer is naar Huppel gegaan, in plaats van naar ons, want daar is ook een boerderij 'Roerdink'. Daardoor kwamen ze hier veel te laat aan. Nou ja, gauw naar boven toe gegaan, Diny en de jongens geroepen en eruit gehaald. De kleren zo veel mogelijk uit de kasten gehaald. Diny en de kinderen stonden voor het huis met de handen aan de oren te kijken. Ja, dat was echt een ramp voor 'Het Roerdink.
Er zijn gelukkig geen persoonlijke ongelukken gebeurd, want de politie was er behoorlijk gauw bij, eerder natuurlijk dan de brandweer. De buren hebben geholpen om zo veel mogelijk beneden uit de keuken te halen. Daar hadden we heel veel foto's in een ouderwetse hoekkast zitten, van de kinderen. Die hebben we eruit kunnen krijgen. Boven in de slaapkamer stond een antieke kast, van het trouwen en dergelijke, maar dat is allemaal weg. Ze vermoeden dat de oorzaak kortsluiting is geweest. Drie kwartier ervoor was ik nog door het huis geweest. Niks gemerkt. Brand is echt verschrikkelijk. Bij brandlucht moet ik er altijd weer aan denken, dat houd je altijd bij je.
En toen kwam natuurlijk het gedoe met de erfgenamen vanwege de herbouw. Dat werd een heel gevecht. De kap was er bovenaf, het achterhuis ook allemaal, alleen de buitenmuren stonden er nog. Alles was weg. Wij konden daar niet meer wonen. Hier bij 'Het Schaapman' hadden we dan nog het voorhuis leeg staan. Achter het huis hadden we ook koeien, pinken, die allemaal heel krap zaten in de stalling. En we wilden toch weer verder, we wilden jong vee aanhouden en dergelijke. We hebben hier nog twee jaar gewoond, hier op 'Het Schaapman'. En dat ging goed. De buurt heeft geholpen, met wassen en schoonmaken en dergelijke. En we hadden veel neergezet bij een andere buurman. We hadden niks meer, ik bedoel geen kleding. Alles moest nieuw. Ik had wel een brandverzekering. De trekker is er van vernieuwd en andere dingen ook wel.
De erfgenamen hadden het voor anderhalve ton geloof ik verzekerd. En met de aannemer Tinneman Wiggers, speelden ze onder één hoedje. Ze dachten, als hij het voor dat geld klaar kan maken, moet hij dat maar doen. Het is toen zo goedkoop mogelijk gedaan, met een paar golfplaten boven op het dak. Die zaten er voor die tijd ook niet. Ik heb wel geprotesteerd natuurlijk, en het duurde maar, het duurde maar. Ze vonden dat ik maar hier weg moest gaan, ze wisten nog wel een boerderij in Steenderen te koop en te huur. Maar wij wilden hier blijven. Het is voor mekaar gekomen, maar met veel trammelant."
Wilma Bakker-van de Panne, CC-BY