Gepensioneerd kolonel der infanterie L.M. Leezer schrijft in 1938 in de Militaire Spectator over de eerste legerschouw door koningin Wilhelmina in 1898. Deze vond plaats bij de Renkumse Heide bij Wolfheze.
Na eenigen tijd naderde de Koninklijke trein en stapte Hare Majesteit uit, gevolgd door de Koningin-Moeder en verschillende hofdignitarissen. Daar verscheen de mooie jonge Koninklijke Jonkvrouwe, gekleed in een witte amazone [rijkleding voor dames], met zwarten halven hoogen hoed op.
En terwijl de Generaals en autoriteiten in eerbiedige houding met afgenomen hoofddeksels aan den voet van den afrit de nadering van Hare Majesteit verbeidden en ik mij opstelde voor mijn peloton met gepresenteerd-geweer, schreed die exquise vrouwenfiguur langzaam naar beneden, terwijl zij met luider stemme, met den bekenden zilveren klank zeide: 'Goeden morgen, mijn heeren, laten de heeren de hoeden opzetten; het is te koud.'
Het was toen, dat die eenvoudige Brabantsche jongens van mijn peloton, die gedurende het gepresenteerd staan, hadden staan rillen van ontroering, met aandoening in de stem tot mij zeiden: 'Wat een eer en wat een geluk, Luitenant, dat wij de eersten hebben mogen zijn, die de eerbewijzen voor onze jonge lieve Koningin hebben gebracht.'
Bron:
Verder lezen: