Van huishoudschool in Vorden tot zelf ondernemen in Zetten

'Je kreeg meer begrip van Nederland om het zomaar eens te zeggen.’

Gerda den Hartog (1942) kwam na de huishoudschool in Vorden op vijftienjarige leeftijd naar Zetten. Zij startte met de driejarige vooropleiding, gevolgd door één jaar huishoudkundige opleiding. Daarna ging zij door met de opleiding landbouwhuishoudlerares, akte N XIX. Deze opleiding kende een stageperiode op boerderijen en een praktijkperiode met lesgeven in de klas. Deze christelijke opleiding in Zetten was de enige landbouwhuishoudleraressenopleiding in Gelderland. Ze slaagde als 21-jarige voor haar examen en stond de volgende dag voor de klas. Zij werd lerares op de Veluwe en in Noord-Brabant. Door haar huwelijk in 1967 kwam zij terug naar Zetten en ontwikkelde samen met haar man de veehouderij op de boerderij.

Huishoudschool in Vorden

‘Ik kwam uit een boerengezin en we waren met drie kinderen. Mijn zus kon erg goed leren. Ik iets minder. We gingen naar de huishoudschool. Mijn zus had daar veel plezier, ondanks dat de juf van de derde en vierde klas en de meester, het hoofd, aandrongen: "Jij kunt zo goed leren. Ga toch naar de HBS." Maar ze was het zat om de hele schooltijd verveeld op school te zitten. Ik was ook wel een goede leerling, maar niet de beste van de klas. Ik ging op twaalfjarige leeftijd ook naar de huishoudschool in Vorden. Daar deed ik eerst twee jaar de primaire opleiding en daarna de assistentenklas in de huishouding. Dat was de eerste keer dat er in Vorden een assistentenklas was. We waren met veertien meisjes en kwamen uit de A- en de B-klas en dat was een heel erg leuk jaar. Daar mocht je stages doen, onder andere bij een gezin. Ik werkte bijvoorbeeld waar je echt een grote beurt moest geven in de garage en in kamers, of waar ik volledig meedraaide en waar ik mocht koken.

Toen ging ik naar Zetten. Ik moest wat van thuis uit, want mijn zus kwam al thuis op de boerderij. Ik was de tweede dochter en mijn broer, die jonger was, kwam van de landbouwschool op de boerderij. Een inwonende broer van mijn vader werkte ook mee. En we hadden een arbeider die dicht bij ons woonde in de arbeiderswoning. Dus bij ons thuis kwam ik niet meer aan bod. En ik was, denk ik, misschien wel de lastigste om op te voeden. Dus het was wel rustiger voor thuis dat ik in Zetten op het internaat was. Ik was gelukkig thuis, maar ze moesten me soms even kwijt, omdat ik de boel op stelten zette. Soms moest ik wel eens een tijdje in de oude bedstee zitten op de deel waar mijn grootouders voorheen in sliepen. Mijn broer en mijn zus deden wat mijn ouders vroegen en ik was rebels. Dat was gewoon zo. Ik schijn heel jong gezegd te hebben: “Mijn zus doet wat jullie willen, maar ik heb mijn eigen mening.” Ja, o wat erg hè.

Vooropleiding voor lerares op het internaat in Zetten

De vooropleiding voor lerares ontstond omdat er eind jaren vijftig, begin jaren zestig, een tekort was aan leerkrachten voor het landbouwnijverheidsonderwijs. Er waren meer vooropleidingen in Nederland, in Posterholt onder andere en in Bergen in Noord-Holland. In Zetten was er een christelijke vooropleiding. Omdat ik de huishoudschool had gedaan, kon ik aan deze vooropleiding beginnen. De driejarige vooropleiding was gelijkwaardig aan een MULO met vormingsklas. Degene met vijf jaar HBS konden gelijk de opleiding in.

Ik genoot van mijn opleiding en vond de hele schooltijd ontzettend leuk. Van natuur- en scheikunde tot AVO-vakken tot koken, was-behandeling, receptenleer, warenkennis, voedingsleer. Dat soort vakken. Ja, allerhande voor de huishouding eigenlijk. Gezondheidsleer. Alles, want stel dat er iets in de klas gebeurde met een leerling. Je was daarvoor toch verantwoordelijk. Koken om les in te geven vond ik leuk. Maar om het zelf altijd te doen? Ik vond het heel erg belangrijk dat het menu “volwaardig” was. Dat je niet het ene mist, de eiwitten, en van het andere, zetmeel, te veel krijgt. Maar dat was ik van thuis uit ook al wel gewend. Mijn moeder was er zeer kien op dat we goede voeding kregen: “Niet allemaal alleen maar liflafjes.”

In Zetten hadden we een streng internaat. Daar mochten we één keer per maand een weekend naar huis. We kregen dan maandagmorgen vrij, zodat we allemaal op maandag terug konden reizen naar Zetten. Nou, en 's avonds was het verplicht “suffen”, zo noemden we dat. In een klaslokaal zitten van zeven tot acht uur. Daar kon je leren, daar was alles stil. We zaten aan tafel ons huiswerk te maken. Daarna ging je theedrinken met elkaar en dan kon je naar boven. Maar je kon ook nog wel een tijdje blijven zitten als je dat zou willen. Maar dat wilde niemand. Iedereen vond één uur leren meer dan genoeg. Dat was het ook als je intensief leert. In de opleiding was ik klassenvertegenwoordigster. Ideeën aandragen, iets ondernemen met elkaar. Dat soort dingen. Ik herinner me dat ik een sigarendoos in het voorvakje van mijn schooltas had. Wie heeft er zin in een appel? Hadden ze zin in een appel dan ging ik met mijn doosje met geld naar de groenteboer, die was dicht bij de huishoudschool en kochten we zoveel appels of zoiets. En ijsvrij vragen, o ja. In het laatste jaar van de opleiding wist ik precies waar de nijverheidsonderwijswet aan voldeed en dat je kon afwijken van het schoolplan. Je mocht per seizoen drie dagdelen vrijgeven. Het was toen zo mooi buiten, want er zat rijp aan de bomen. Eerst ging ik alle klassevertegenwoordigers langs en daarna met de jongste van de primaire opleiding vroeg ik ijsvrij. “Juf Obbink, het is vandaag zulk mooi weer. We kunnen geen ijsvrij vragen, want het ijs dat is niet goed genoeg. Maar kunnen we schoonheidsvrij krijgen?” En toen kwam even later de directrice alle klassen rond: “Vanmiddag krijgen jullie vrij.” Ja, dat ondernam ik toen. Ja, ik was vaak de organisator van de klas, dat kun je wel zeggen.

De leraressenopleiding Akte N XIX

Na de driejarige vooropleiding en de huishoudkundige opleiding van een jaar ging ik naar de leraressenopleiding N XIX. Deze opleiding startte met negen maanden stage. De stage moest zijn op een akkerbouwbedrijf, een veehouderij, een gemengd bedrijf en in een arbeidersgezin. Ik kon de stages zelf kiezen. Daarom koos ik bewust voor een akkerbouwbedrijf in Zeeland, een weidebedrijf in Friesland en een gemengd bedrijf op Texel. Dan kwam je in een andere streek met andere gewoontes. Je kreeg meer begrip van Nederland om het zomaar eens te zeggen. De eerste stage was in de zomer na het schooljaar. Ik kwam in Zeeland bij de familie De Lange. Zestien hectare en opa in huis. Dat was een gezellig gezin. Ik deed daar van alles, de wagens met koren laden, de balen door gooien. Mevrouw vroeg me wil je vandaag koken of wat dan ook. Ik ging daar zelfs nog in mijn vrije week naartoe toen de ouders met de vier jongste kinderen op familiebezoek gingen. Ik nam in die vrije week de honneurs waar voor opa van 84 en de oudste vier kinderen. Ik moest ook een koe melken, maar dat kon ik niet zo goed. Gelukkig kwam mijn zus drie dagen om dat te doen. Die koe hadden ze voor hun eigen melk. Ik leerde veel van de streek en dat de grondsoort anders was. De stage van veertien dagen bij een arbeidersgezin deed ik bij het gezin van een oud-arbeider van ons thuis. Daar fietste ik naartoe en zo kon ik de moeder ondersteunen met haar grote gezin.

Na de stages gaf ik tijdens de opleiding ook al les. Dat waren ervaringsuren om voor de klas te kunnen staan. Dat deed ik in Ede. Daar was een grote huishoudschool. We hadden psychologie en pedagogiek, zodat je bekwaam was om les te geven of dat je kon luisteren wanneer ouders van leerlingen je wat wilden vertellen of vragen. In Ede werd ook ons examen afgenomen. Ik reisde met een meisje van Rollecate, die ik van vroeger uit kende, naar Ede. Rollecate was de leraressenopleiding in Deventer. Zij moest op dezelfde dag examen doen. Op 27 april haalde ik toen mijn pedagogisch getuigschrift. Ik hoefde heus niet zoveel te worden. Er waren meisjes die dat wel heel graag echt wilden, iets worden en zo. Maar ik moest wat. Maar ik heb er enorm van genoten, de periode voor de klas staan, want het lag me goed. Ik wilde in ieder geval drie jaar voor de klas, omdat ik wat terug wilde verdienen voor de kosten die mijn ouders hadden voor de internaatsgelden.

Naar scholen op de Veluwe en in Noord-Brabant

Putten en Elburg

Ik solliciteerde op scholen in Putten en Elburg. Elburg reageerde vlugger op mijn sollicitatie dan Putten. Dus ik nam die baan aan. Ik meldde bij Putten dat ik per 1 september in Elburg zou gaan werken. Zij vroegen me of ik dan toch tot de vakantie in Putten wilde komen. Dus zo had ik op 27 april mijn examen gehaald en reisde ik door naar Putten. De volgende dag, 28 april, stond ik daar om 8.00 uur op school om les te geven. Ik had een A-klas en een B-klas en ik gaf onder andere kookles, dat duurde vier uur. Eerst een uur theorie over voedingsleer en receptenleer en daarna ging je koken. Met het vak was-behandeling ging dat ook zo. Eerst theorie over alle stoffen en hoe je dat behandelde. Daarna de praktijk om uit te voeren hoe je het wast. Er zaten maximaal 24 leerlingen in de klas. Als er dan eens 25 waren, was dat heel lastig, want daar was het lokaal niet op berekend. Dan moesten ze met z'n tweeën in een pan roeren bij wijze van spreken. Ik gaf ook les aan de assistentenklas, het vervolg na de tweejarige primaire opleiding. Deze klas was kleiner. Je kreeg dan meer luxere dingen te leren. Dat was echt een verrijking voor die leerlingen. ’s Avonds was er voor de leeftijd van 16 tot 19 jaar Zonnebloem. Zo noemden wij deze groepen voor degene die na de MULO aan het werk gingen en nog iets wilde leren over koken en voedingsleer. De school in Elburg had eigenlijk weinig middelen voor de huishoudkundige kant. Omdat ik drie jaar voor de klas wilde staan voordat ik ging trouwen, dacht ik, dan ga ik liever elders nog twee jaar werken. Dus ik stond maar één jaar in Elburg voor de klas en daarna solliciteerde ik in Brabant.

Sprang-Capelle en Zevenbergen

Bij de Noord-Brabantse Maatschappij voor Landbouw kreeg ik een gecombineerde baan. Maar niet voor de volledige baan waarvoor ik kwam in Sprang-Capelle. Toen ik solliciteerde bij het bestuur in Zevenbergen, reed iemand mij van Zevenbergen naar Sprang-Capelle langs de school van Zevenbergen en vertelde dat daar een halve baan was. De directrice van deze school kende ik van de opleiding in Zetten. We hadden samen in het schoolclubbestuur gezeten. Toen zei ik: “Stop maar met rijden. Dan solliciteer ik op die halve baan.” Ze zeiden ja, en zochten er wat bij voor een volledige baan. Zo kreeg ik drie uur per week erbij op de confectieopleiding in Bergen op Zoom. Dat waren jonge meisjes die al in de fabriek werkten en die nog een dag per week naar school gingen. Ook gaf ik les aan de avondcursisten van de Zonnebloem. Maandag en dinsdagmorgen was ik nog in Sprang-Capelle. Ik vond de streek daar gezellig en woonde eerst op kamers bij de ouders van twee zussen die ik kende van de opleiding in Zetten. De huishoudschool stond ook aan diezelfde straat. Het jaar daarop ging ik in Zevenbergen wonen, omdat ik daar toen meer dagen werkte. Als klasselerares had ik weleens contact met ouders van leerlingen. Maar ik had toen geen tijd voor een vereniging of zo. Ik was altijd weg en ik stond voor de klas, de volle week werken. Maar als ik de opleiding in Zetten niet had gehad, kon ik dat werk niet doen. Je stond ineens in het leven, terwijl je eerder in je groep met eigen leeftijdsgenoten in Zetten was. Toen was je ineens verantwoordelijk. Maar ja, dat kan ook als je 21, 22 jaar bent.

Terug in Zetten

Gerda: ‘We trouwden op 18 augustus in 1967. Op 1 oktober kwam de directrice van de opleiding in Zetten vragen of ik les wilde geven, omdat er iemand per 1 januari weg zou gaan. Ik vond het een eer en zei tegen de directrice: "Dat u de grootste donderstraal vraagt om les te geven." Maar ik was zwanger en zou tegen de tijd dat er examens zouden zijn met zwangerschapsverlof gaan, dus nee. Mijn man had een fruitteeltbedrijf met voldoende grond erbij. Voor ons trouwen had hij nog een hele hoek aangeplant met jonge boompjes. Toen wij daar boerden kwam er eigenlijk weinig geld binnen, de prijzen waren laag. Het fruit ging niet meer. Het roer moest om, want we moesten toch een inkomen halen.’

Dick: ‘We zaten in die fruitteeltcrisis. Dan moest je wat anders gaan doen of wat dan ook. Wij begonnen toen met koeien. Ik was lid van een club van een van die Amerikaanse koeien. In Dronten hadden ze altijd verkopingen een keer in het jaar. Zij was daar aan het handelen en ik was thuis een ligboxenstal aan het bouwen.’

Gerda: ‘In Dronten was ik bij die veiling van Noord-Amerikaanse zwartbonten en kocht daar een paar koeien. We kochten ook beesten via de Coveco of GOS, Gelders Overijsselse Slachtveemaatschappij.’

Dick: ‘Ja, en later ging je in de schapenfokkerij. Jij ging met de schapen naar de fok-dag. Er kwam in die tijd weleens een handelaar langs om lammeren te kopen en die kwam dan bij mij. Maar ik zei: “Je moet niet bij mij zijn, je moet bij mijn vrouw zijn.” Maar dat was natuurlijk in die tijd nog niet echt gangbaar om zo maar te zeggen. In die schapenfokkerij deed je veel. Ja, kijk, ik ben opgegroeid met appels, jij met koeien. Dat zat in de genen.’

Gerda: ‘Dat komt vanuit mijn ouders, ja. Iedere maandag had mijn vader wel twee varkens voor de keursslager in Warnsveld die ze graag wilde hebben. Hij zorgde dan zo dat hij die slager daarin kon voorzien, want die leverde onder andere aan een hotel en dat hotel wilde altijd goed vlees hebben. Mijn vader had ook altijd een aantal schapen. Ik vond schapen zulke leuke dieren. Schapen zijn trouw, als ze je kennen. We hadden hier een klein schuurtje waar vroeger wat varkens in zaten en dat werd mijn schapenschuurtje. Onze kinderen gingen weleens in de ruif slapen ’s nachts en dan hoorde je de schapen herkauwen, dat vonden ze zo leuk.

Ik zat in die tijd in de agrarische commissie van de CBTB namens de Betuwe. Er was ook een Achterhoekse vertegenwoordigster en een Veluwse vertegenwoordigster. We organiseerden een landdag voor de provincie voor alle agrarische vrouwen of een dag voor oudere leden van de CBTB. Je organiseerde altijd wel iets, zodat mensen iets konden doen aan hun ontwikkeling. Verder zette ik me bij de kerk in voor een bejaardengroep. Ik benaderde mensen of zij in het bestuur zouden willen gaan, want die groep dreigde te stoppen. Dat bestuur draait nog steeds met dezelfde mensen. Maar zelf was ik niet iemand die altijd alles hetzelfde deed. Delegeren lag me beter. Door de opleiding in Zetten ontwikkelde ik me heel anders. Mijn zus zei later weleens: “Ik heb me ook aan jou opgetrokken.” Dat was dankzij die opleiding. Het was een prachtige opleiding.’

Voetnoten:

  1. Dit interview is gehouden in kader van het Oral History Project Educatie en Emancipatie (vanaf 2023), Hoe werkten vrouwen aan persoonlijke ontwikkeling in de jaren 50, 60, en 70 op het platteland in Gelderland?
  2. AVO-vakken: algemeen vormende vakken
  3. Coveco: Coöperatieve vereniging voor vee afzet en vleesverwerking
  4. Gelders Overijsselse Coöperatie voor Slachtvee, Fokvee en Gebruiksvee
  5. CBTB: Christelijke Boeren en Tuindersbond

Bron:

  • Oral History interview Gerda den Hartog 19 oktober 2023. Haar man, die zij in de tijd dat zij in Zetten de opleiding volgde had leren kennen, was bij dit interview aanwezig.


Rechten

Jeanne van Poppel, Werkgroep Oral History Gelderland, CC-BY-NC-SA

  • Educatie en Emancipatie

  • Werk

  • Onderwijs

  • Personen

  • Landbouw

  • 1950-2000

Relevante links

Verwante verhalen

Lees meer

Contactgegevens

Erfgoed Gelderland
Team mijnGelderland
Westervoortsedijk 67-D
6827 AT Arnhem

info@mijngelderland.nl

Inschrijven nieuwsbrief

mijnGelderland Sociale media

erfgoed gelderland

Contactgegevens

Erfgoed Gelderland
Team mijnGelderland
Westervoortsedijk 67-D
6827 AT Arnhem

E info@mijngelderland.nl