Anneke Kok (1945) vertelt over haar werk in de voorlichting in Gelderland. In de fase met kleine kinderen gaf ze eerst cursussen bij de Huishoudelijke Voorlichting ten Plattelande. Daarna benaderde de toenmalige Gelderse Maatschappij van Landbouw haar voor het werk als economisch-sociaal voorlichtster op de Veluwe. Bij deze organisatie werkte ze tot aan haar pensioen. Adviseur van de agrarische commissie van de plattelandsvrouwen hoorde bij haar functie zoals ook veel avondwerk en heftige periodes in de voorlichting. Trots kijkt ze terug op het stimuleren van vrouwen in functies buiten het eigen bedrijf en het ontwikkelen van nieuwe initiatieven in het kader van verbrede landbouw.
‘In 1972 stopte ik in de streekverbetering in Zuid-Holland en werd mijn oudste dochter geboren. We verhuisden, want mijn man was ondertussen afgestudeerd en had een baan in Wageningen. In die periode gaf ik een aantal jaren cursussen bij de Huishoudelijke Voorlichting ten Plattelande. De HVP zocht mensen die voorlichting hadden gedaan voor het geven van integratiecursussen voor Surinamers die na de onafhankelijkheid in 1975 naar Nederland waren gekomen. Het was totaal wat anders. Ik had toen twee groepen: een in Echteld bij Tiel en een in Vierhouten op de Noord-Veluwe. Dat was een leerzame periode en ontzettend leuk.
Het was augustus 1977 toen ik werd opgebeld door het toenmalige hoofd Voorlichting van de Gelderse Maatschappij van Landbouw. Hij vroeg of ik geen voorlichter wilde worden bij de economisch-sociale voorlichting in Gelderland. Op de Veluwe zochten ze iemand. Dat was best wel spannend, want toen had ik net mijn derde kind. Ik dacht: hoe krijg ik dat voor elkaar? Maar hij zei tegen mij: “Nou, probeer maar tot Kerst en als het niet bevalt, zijn we even goede vrienden. Want als ik een nieuwe aanneem, moet die ook een half jaar inwerken en jij hoeft niet zoveel in te werken." We hadden een hele goede oppas gevonden en het ging allemaal goed en zodoende bleef ik bij deze organisatie werken.
Er werkten toen bij de Gelderse Maatschappij van Landbouw drie vrouwen. Een in het Rivierengebied, een in de Achterhoek en ik op de Veluwe. De Veluwe was het gebied begrensd door Arnhem in het zuidoosten tot helemaal in het noorden en de grens met Utrecht zo'n beetje. De andere kant van de IJssel was of Overijssel of de Achterhoek. Er werkte ook een ASV-ster (Agrarisch Sociaal Voorlichtster) die meer werk deed voor de plattelandsvrouwenorganisatie. Toen waren er ook nog mannelijke ASV-ers. We hadden tien of twaalf mannelijke collega's; de meesten hadden fulltimebanen. Als vrouwelijke Economisch-Sociaal Voorlichtsters werkten we bijna allemaal drie tot vier dagen.
Het economische werd steeds belangrijker en we kregen als ESV-ers (Economisch Sociaal Voorlichters) bijscholingen. Wij moesten ook kunnen adviseren over bedrijfsovernames, juridische vormen en financiering van bedrijven. Het werk veranderde wel een heleboel. Het was interessant om weer wat andere dingen te doen en te leren. Maar alles werd zakelijker. Mensen waar ik naartoe ging moesten ook zelf een deel betalen. We konden niet zomaar zeggen: als u daar verder meer over wilt weten, kom ik wel een keer bij u langs, dan kunnen we erover praten. Dat ging toen niet meer zo. Dat was toch wel een heel verschil met het werk in de streekverbetering eind jaren zestig. Een ander verschil was dat ik voortaan werkte voor vooral de leden van de organisatie. Op het gebied van bedrijfsovername en financiering was het individuele voorlichting. Ik denk dat ik situaties bij boerengezinnen best goed aanvoelde, omdat ik dat zelf thuis ook had meegemaakt. Mijn vader vond het heel erg belangrijk dat grond in de familie bleef en dat speelde mee in de overname. Dat ‘in de familie blijven’ herkende ik ook in mijn werk, hoewel iedere situatie toch weer anders was. Vaak moesten andere kinderen maar zien in zo’n situatie.
Het meeste wat ik deed was groepsvoorlichting. Dat waren meestal gemengde groepen, man/vrouw. In de beginfase vooral nog meer voor vrouwen, want we gaven een cursus Economische Vorming Agrarisch Vrouwen, de EVAV-cursus. Dat was een hele winter, vijfentwintig bijeenkomsten. Niet dat ik die allemaal zelf verzorgde; ik regelde ook dat iemand anders kwam zoals een notaris, iemand van een accountantskantoor en een verzekeringsman/vrouw. De cursussen voor boerinnen waren vaak op de middelbare agrarische school in Barneveld waar ze opgenomen waren in het cursuspakket.
Ik was een van de drie adviseurs van de agrarische commissies van de plattelandsvrouwen. Ieder had een eigen gebied in Gelderland. Op die manier gaf ik cursussen en hielp ik met het organiseren van het een en ander. Het was nogal veelomvattend wat we allemaal deden. Zo’n agrarische commissie bestond al in Zuid-Holland toen ik daar begon in 1967. Toen ik in 1977 naar de Gelderse ging, bestond die ook al. Toen was mevrouw van Verschuer, barones in Beesd, voorzitster van de agrarische commissie van de plattelandsvrouwen. Vergaderingen waren een keer of zes per jaar. De vrouwen in de agrarische commissies waren vaak goed op de hoogte van wat er in hun gebied speelde. Het waren actieve boerinnen en zij vroegen ook weleens om ondersteuning bij iets.
In het landbouwblad, nu heet het Nieuwe Oogst, schreven wij als voorlichtsters allemaal om de beurt een artikel. Soms mocht je zelf kiezen waarover het ging, maar soms kreeg je ook een opdracht. Dan schreef ik ook wel vaak een artikeltje voor vrouwen: zorg dat je zichtbaar wordt in het bedrijf en dat je niet zomaar meewerkt, maar dat je zichtbaar bent in de bedrijfsboekhouding. Toen was het nog de tijd dat vrouwen altijd meewerkten, maar dat er niks op papier stond. Daarom was in de EVAV-cursus het onderwerp beloning van agrarische vrouwen opgenomen. Hoe sta je in de boeken of sta je er niet in? Welke bedrijfsvormen zijn er zoals bijvoorbeeld een maatschap. In de zeventiger, begin tachtiger jaren leefde dit nog niet zo.
Door die cursussen kwam ik vrouwen tegen waarvan je dacht: die kunnen wel wat meer. In het rivierengebied had je Joke ter Meer. Begin jaren tachtig was zij een van de eerste vrouwen die in het hoofdbestuur van de Gelderse Maatschappij van Landbouw zat. Zij had een groot kippenbedrijf in de Betuwe. Op de Veluwe had je, dat was weer wat jaren later, Jo Jonas. Ik herinner me nog wel dat zij zich, en ook een man, beiden kandidaat hadden gesteld voor het hoofdbestuur van de Gelderse Maatschappij van Landbouw. Mannelijke hoofdbestuursleden dachten: dat krijgt ze nooit en warempel, dik. Keken die mannen even op hun neus. Dat waren vrouwen die wel wat aandurfden en wat konden. Maar die hadden het niet makkelijk in die landbouworganisaties.
Ik stimuleerde vrouwen om actief te worden in meer dan het eigen bedrijf. In boerenorganisaties, ook in andere organisaties, in gemeentebesturen. Ik ben redelijk trots op het feit dat boerinnen meer in agrarische besturen gingen. Ik kreeg weleens reacties van hen terug zoals: "Het viel wel mee, het is toch goed te doen." “Fijn dat je dat gezegd hebt: begin en kijk eens of dat mogelijk is." Zo zeiden ze dat dan. De voorlichting in mijn beginfase in de streekverbetering in Zuid-Holland over woningverbetering, dat was allemaal interessant, maar dat bleef bij mij niet zo hangen. In die tijd bekeek men vrouwen vaak als een andere groep. Dat werd steeds minder. Vrouwen werden steeds meer geïntegreerd in het geheel. Dat was natuurlijk in de maatschappij ook zo. Dat was niet anders in boerenorganisaties.
We werden ook ingezet in actuele zaken die speelden in het voorlichtingswerk. Zoals in 1977, toen ik net begon, was het zo'n heel droog jaar. Toen konden boeren verzoeken om financiële ondersteuning indienen. Daar moesten we ontzettend veel voor doen. Na een jaar bleek dat het heel erg meeviel. Toen moest het geld meestal weer terug en wij daar dan weer op reageren. In de tachtiger jaren, in de tijd van de superheffing, moesten wij heel veel boeren helpen om te proberen meer quotum te krijgen. We schreven bijvoorbeeld brieven naar het ministerie. Maar dat lukte bijna nooit.
In de jaren negentig, zoals met de MKZ (Mond- en Klauwzeer), was het heel hectisch. Ik zat toen namens de Gelderse gebivakkeerd in de brandweerkazerne van Kootwijkerbroek. Daar zaten ook de mensen die de ruimingen regelden. We hadden daar overleg met de dominees over hoe dat aangepakt moest worden. Ik herinner me dat ik daarnaartoe reed en dat een boer tegen mij zei: "Als ik u weer zie rijden, ik weet waar u in rijdt hoor." Oei. Daarna pakte ik voortaan een andere auto. Een andere keer lag er een omgezaagde boom op de weg van Ede naar Kootwijkerbroek en kreeg ik allerlei verwensingen naar mijn hoofd.
De periode met overstromingen in het rivierengebied was ook heel heftig. Wij hadden daar op de Veluwe niet zoveel last van. Maar alle mensen bij de Gelderse Maatschappij van Landbouw werden ingezet om te zorgen dat boeren en hun vee geëvacueerd konden worden. Dus wij zaten aan de telefoon met Belgische vrachtwagenchauffeurs of soms zelfs Franse. In mijn slechte Frans probeerde ik vrachtwagenchauffeurs naar een bepaalde plek te krijgen waar de koeien opgehaald moesten worden. Maar dat greep mij minder aan dan in Kootwijkerbroek. Dat vond ik niet zo prettig.
Ik kan niet anders zeggen dan dat ik heel plezierig werk gehad heb. Ik werkte drie dagen in de week en soms een periode vier dagen om iemand te vervangen in het rivierengebied. 's Winters had ik veel meer werk dan ’s zomers. Dan was het vaak wel wat rustiger. In de winter had ik veel avondwerk, altijd wel twee avonden in de week, soms wel drie avonden. Dat was met kleine kinderen thuis best wel eens onhandig, want mijn man zat veel in het buitenland. Ik had gelukkig oppas uit de buurt. Maar het was toch altijd iedere keer weer spannend of het zou lukken.
Toen eerst Arnhem en later Barneveld mijn standplaats was, werkte ik ook veel van huis uit. Dat was toch wel handig, want dan kon ik de kinderen eerst naar school brengen en begon ik hier verder aan mijn werk. Ik was heel vaak 's middags om vier, vijf uur weer thuis als de kinderen uit school kwamen. We stonden ook elke week in het landbouwblad met waar je ons kon bellen en dat was altijd ons huisadres. Ik weet nog wel dat ik mijn kinderen leerde dat ze netjes de telefoon aannamen door een nummer op te schrijven of heel keurig te beantwoorden: “Mijn moeder belt u wel terug.” Mensen belden toch vaak zo 's morgens om acht uur of 's middags om een uur of vijf, zes.
Maar goed, het ging allemaal. Mijn drie dochters deden het goed op school, gingen werken en zuchten nu weleens over wat er allemaal moet met hun kinderen. Maar ik zei altijd tegen hen: zorg dat je goed voor jezelf kunt zorgen. Dat was wel mijn doel van de opvoeding. Zo waren we toch ook wel opgevoed door mijn vader en mijn tante.
De laatste tien jaar werkte ik bij de stichting Vernieuwing Gelderse Vallei in Barneveld aan verbreding van landbouwbedrijven. Het ministerie van Landbouw wilde toen dat boeren meer gingen doen dan alleen boeren, zoals recreatie, een winkel van eigen producten of zorg. Mijn baas zei toen: “Anneke, dat lijkt me wel wat voor jou. Jij gaat maar eens uitzoeken hoe dat moet met zorgboeren.” Ik ontwikkelde een cursus, de eerste over zorgboerderijen in 1997-1998 en later ook over agrarische kinderopvang op de boerderij. Voor de cursus over zorgboerderijen was meteen veel belangstelling. Veel boerinnen op de Veluwe hadden in de zorg gewerkt en hadden het idee: wij kunnen die zorg misschien wel beter op ons eigen bedrijf geven. Na afloop van de eerste cursus in Barneveld wilde ongeveer een derde van de echtparen starten en daar was ik trots op. Deelnemers aan de cursussen, ook van buiten Gelderland, wilden contacten blijven onderhouden en ik begeleidde hen bij de start van verenigingen die hieruit voortkwamen. Ik stopte op mijn 60ste omdat er toen weer een fusie kwam van landbouworganisaties en ik elke dag naar Zwolle had moeten reizen. Daar had ik geen zin in. Ik had toen bijna veertig jaar gewerkt in agrarische business en voorlichting. Mijn vader vond het altijd wel mooi dat ik dit werk was gaan doen. Hij zei altijd: "Mijn dochter werkt ook voor boeren."’
Voetnoten:
Bron:
Jeanne van Poppel, Werkgroep Oral History Gelderland, CC-BY-NC-SA
Educatie en Emancipatie
Werk
Bestuur
Landbouw
Personen
1950-2000