Het dijkherstel in Overasselt werd door het dijkbestuur van het Rijk van Nijmegen voortvarend ter hand genomen en in 1926-1927 uitgevoerd. Ook was het bestuur nu bereid om mee te werken aan de verzwaring van de gehele Maasdijk. Het polderdistrict moest voor deze werken hoge leningen afsluiten en de belastingen fors verhogen.
Het provinciebestuur, dat wettelijk belast was met het toezicht op de waterschappen en de waterstaatszorg in zijn gebied, vond evenwel dat alle dijken in het Rivierengebied moesten worden verhoogd, de Waaldijken tot één meter en de Maasdijken tot een halve meter boven het peil van 1926.
Toen in oktober 1927 een plan voor verhoging van de Waaldijk werd voorgelegd, laaide het verzet in het Rijk van Nijmegen weer op. Het polderdistrict wenste geen nieuwe uitgaven en lastenstijgingen. Ten slotte werd men het eens over een compromis: versterking van de gevaarlijkste plaatsen op voorwaarde dat de provincie een derde van de kosten zou subsidiëren. Die subsidie kwam er niet, maar in 1929 kwam de verzwaring van de Waaldijk toch gereed.
Het werk werd pas tussen 1934 en 1938 uitgevoerd. Hierbij werd dankbaar gebruikgemaakt van de in die jaren ingevoerde werkverschaffing, waarbij grote aantallen werklozen werden ingezet om maatschappelijk nuttige werken uit te voeren tegen een loon dat gemiddeld net iets hoger lag dan de steunuitkering die ze ontvingen. Deze werkzaamheden werden zoveel mogelijk handmatig verricht. Arbeiders waren er immers na de grote economische crisis van 1929 volop.
Ook aan de andere polderdistricten in het Rivierengebied werden dijkverzwaringen opgedragen en ook zij oefenden druk uit op de provincie om subsidie te verlenen. De provincie probeerde die verplichting af te schuiven op het rijk, maar daar kaatste men de bal terug. Uiteindelijk ging het provinciebestuur in 1932 overstag en besloot het een beperkte subsidie te geven. In de meeste polderdistricten werden daarna de dijken in het kader van de werkverschaffing verhoogd.
De ramp van 1926 had duidelijk gemaakt dat de Maas ondanks alle werken nog onvoldoende in staat was om haar eigen hoge afvoeren te verwerken. Van 1931 tot 1937 werden daarom benedenstrooms van Grave de vele bochten afgesneden, waaronder drie grote. Bij Alem werd zelfs een nieuwe rivierloop in het binnendijkse gebied aangelegd. Door deze werken kwamen Alem, Bern en enige uiterwaardgebieden aan de Gelderse kant van de Maas te liggen. Het riviervak tussen Grave en Heerewaarden werd erdoor aanzienlijk bekort van 56,5 tot 37,5 kilometer.
Verder zorgde men voor verbreding en verdieping van het bestaande zomerbed en voor het verwijderen van obstakels in het winterbed. Door deze ingrepen werd de afvoer van het Maaswater aanmerkelijk verbeterd. Om te lage waterstanden in de zomer te voorkomen, kwamen bij Grave en bij Lith twee stuwen met schutsluizen voor de scheepvaart. Na de voltooiing van deze 'Maaskanalisatie' kon in 1942 de Beerse Overlaat definitief worden gesloten. In 1957 volgde nog een grenswijziging tussen de provincies Gelderland en Noord-Brabant, waardoor ook formeel alle gebied ten noorden van de Maas weer Gelders was.
In februari 1936 kwam de provincie met het rigoureuze voorstel om één groot waterschap te vormen voor het Rijk van Nijmegen en het Land van Maas en Waal samen. Dat voorstel stuitte op fel verzet in het gehele gebied. Het provinciebestuur liet daarop het plan even rusten en pakte de fusie vervolgens tactvoller aan met vertrouwelijke voorbesprekingen. In 1944 werd men het eens over de vorming van het polderdistrict Rijk van Nijmegen en Maas en Waal, het eerste grote fusiewaterschap in het Gelders Rivierengebied en daarmee de eerste exponent van een nieuw tijdperk.
Deze tekst is een verkorte versie van een lemma uit het werk 'Gelderland 1900-2000' (eindredactie: Dolly Verhoeven).
Anneke Driessen