In de stuwwallen op de Veluwe, waar de Goudsberg ook deel van uit maakt, zitten grote en kleinere stenen verstopt. Het hier gevonden grind noemen we ‘glaciaal grind’, omdat het door de voorlaatste ijstijd (de Saalien-ijstijd van 250.000 tot 125.000 jaar geleden) hier uit verafgelegen gebieden en door water of ijs is aangevoerd. Grind is een afzetting die voor minstens dertig procent bestaat uit gesteentefragmenten waarvan de diameter groter is dan twee millimeter en kleiner dan 63 millimeter. Wanneer de fragmenten kleiner zijn spreken we van zand, zijn ze groter, dan spreken we van keien.
Enorme zwerfkeien kregen vaak een opvallende plek in een stad – denk aan de 'keistad' Amersfoort – of een park zoals het Heidepark in Barneveld waar een Lunterse zwerfkei de bezoeker herinnert aan burgemeester mr. C.A. Nairac (1815-1883).
Wie grind nodig had kwam met een kar naar de heide en haalde zoveel hij wilde. Toen er behoefte kwam aan grotere hoeveelheden grind ontstond het speciale beroep van grindgraver. De verharding van wegen en erven zal waarschijnlijk de aanzet zijn geweest van de professionele grindwinning die in de negentiende eeuw ontstond. In 1845 besloten de geërfden (eigenaren van de grond) dat er grind uit de Goudsberg mocht worden gegraven voor de aanleg van het Edese deel van de nieuwe tolweg Ede-Lunteren-Barneveld en later ook voor de aanleg van de weg naar Nijkerk en begin twintigste eeuw voor de aanleg van de spoorlijn Ede-Nijkerk.
In 1852 namen de geërfden het besluit dat de oude grindkuilen op de berg zouden worden gedicht. Mogelijk werd er dus al voor 1845 grind gegraven. Toestemming om een halve kubieke meter grind te mogen afgraven kostte in 1852 een kwartje. Het graven van grind tegen een werkloon van 0,60 gulden per uur, vormde in Lunteren en trouwens op haast de hele Veluwe, een schrale bron van inkomsten, hetzij als hoofdberoep dan wel als bijverdienste.
Op 19 december 1891 kreeg Janus van Diermen 3,15 gulden uitbetaald voor het gedurende 5 ¼ dag grindgraven op de Scheeleberg. Een paar weken later, op 2 januari 1892 ontving Jan Willem Slotboom 2,70 gulden voor 4 ½ dag grindgraven uitbetaald. Op de loonlijst van de opdrachtgever, notaris R. Dinger, stonden nog veel meer bekende Lunterse namen zoals: G. Blankespoor, Jan Harskamp, H. Roekamp, W.van de Haar, M.van den Brand en R. Butselaar. Naast grindgraven en keienrooien werden de arbeiders later door notaris Dinger ook ingezet voor het spitten en gelijkmaken van de grond, het zaaien van kunstmest, het graven van plantgaten en het poten van kluitdennen. Deze werkzaamheden hadden tot doel het stuk grond geschikt te maken voor aanplanten van bomen voor het toekomstige Buurtbosch, een initiatief van zijn voorganger J.H.Th. van den Ham.
Het graven van grind is, behalve een tamelijk moeilijk, ook een gevaarlijk werk; met de grootste omzichtigheid dient men te werk te gaan, wil men voorkomen dat men geheel of gedeeltelijk onder het grindzand wordt bedolven. Dat overkwam een zekere W.H. in 1886. Hij had geluk en werd op tijd gered. Minder goed bracht enkele weken later R. R. het eraf. Ook hij werd onder het grindzand bedolven; zijn vader en broer die bij hem waren, hebben tevergeefs geprobeerd hem te redden. De volgende morgen kon slechts zijn lichaam worden geborgen.
Museum Lunteren, CC-BY-NC
Industrie
1800-1900
Ede
Veluwe