"Kermis was bij ons in het dorp. Wij hebben dan in Didam een uitzonderingspositie, dat wij twee keer per jaar kermis hebben in mei en in oktober. En dan wij als kinderen gigantisch, je vond het geweldig, kermis is altijd iets spannends, dat is feest, dat is muziek, er staan altijd aparte dingen op zo'n kermis. De week van tevoren ga je al kijken welke wagens komen er, wat komt er, zijn ze al aan het bouwen. Je was altijd bij het bouwen aan het kijken, dat was altijd leuk om te zien. We kregen natuurlijk wel allemaal kermisgeld, een paar centen waarmee je de kermis rond moest zien te komen. Vaak kwamen opa en oma ook nog op visite, die kwamen vaak uit een ander dorp en dan kreeg je van opa en oma ook nog kermisgeld. En vaak kwam er dan nog een oom of een tante daar kreeg je ook nog kermisgeld van. En dan had je toch in een korte tijd een behoorlijk kapitaaltje bij elkaar verzameld om de kermisdagen mee door te komen. Wij gingen natuurlijk niet naar de kroeg, de kroegen waren allemaal open, de mensen gingen dansen, een borreltje drinken, vooral de ouderen. En voor de jongeren waren de attracties de kermisattracties: de tent, de ballegooitent, de touwtrektent, de schiettent dat soort dingen allemaal."
Dit verhaal is onderdeel van de tentoonstelling 'Gelderse verhalen op reis'. De tentoonstelling is ontwikkeld naar een idee van Charlotte Reijngoudt-Giesbers, voorheen streektaalfunctionaris bij Gelders Erfgoed en is mogelijk gemaakt dankzij de bijdragen van de Provincie Gelderland, het Prins Bernhard Cultuurfonds en de medewerking van vele dialectsprekers in Gelderland.