Na de zeer onstuimige achttiende eeuw met maar liefst negen complete overstromingen van het Land tussen Maas en Waal en bijna vier keer zoveel dijkdoorbraken, is de negentiende eeuw minder heftig. Het blijft bij vier overstromingen van het gebied. Maar daar zit wel één absoluut rampjaar bij: 1861.
Voor het Land tussen Maas en Waal en de Bommelerwaard vormt deze watersnoodramp een zeer traumatische ervaring. Dit vanwege het grote verlies aan mensenlevens en doordat het gebied beneden de Meidijk in de Bommelerwaard maandenlang onder water blijft staan. Net als in 1784, als de Waaldijk op twaalf plaatsen doorbreekt, gaat het ook in januari 1861 op vele plaatsen mis. Zowel de Waaldijk als de Maasdijk als de Brakelse Dwarsdijk gaan op diverse locaties door. De Bommelerwaard loopt helemaal vol, mede door de verkeerde beslissing om de Meidijk door te steken. Alleen Zaltbommel houdt droge voeten.
Oorzaak van al die doorbraken is de langdurige ijsgang in deze strenge winter. Na een korte periode van dooi, gaat het opnieuw hard vriezen en wordt het Bommelerwaardse binnenmeer één grote ijsvlakte. Het ergste lijkt eind januari voorbij. Maar dan zorgt de ijsdam die zich heeft gevormd bij Varik voor zo’n grote druk op de Waaldijk bij Leeuwen dat deze het niet meer houdt. Juist het stuk dijk dat door het winterwater wordt weggeslagen, staat bekend als zeer veilig. Daarom hebben 37 mensen er een toevluchtsoord gezocht.
Als de dijk door gaat, worden ze allen meegesleurd en komen om. De Waal zet niet alleen het hele Land tussen Maas en Waal, maar ook het aangrenzende deel van het Rijk van Nijmegen diep onder water. Uiteindelijk loopt zelfs de Ooijpolder onder. Hanneke van Beek, een zevenjarig meisje uit Leeuwen, dobbert zes dagen op een stuk dak op de binnenzee en wordt in Puiflijk gered. In Dreumel steken op veel plekken alleen nog de daken boven het water uit. Het water komt er zo hoog dat het over de overlaatdijk de Maas in stroomt. In Wijchen bereikt het binnenwater de hoogste stand sinds 1799.
Nijmegen zamelt geld in voor de getroffenen in de Bommelerwaard en krijgt een stroom van honderden vluchtelingen binnen de poort. Eerst uit Weurt en Beuningen, later ook uit dorpen westelijker in het gebied. Die moeten van een dak boven hun hoofd en van eten worden voorzien. Het in Nijmegen gelegerde garnizoen levert dagelijks 500 broden aan Deest, Druten en Winssen. De ramp is landelijk nieuws. Al snel stromen er giften voor Maas en Waal naar Nijmegen. In de eerste dagen van februari gaan er hulpgoederen richting de getroffen streek. Het water bereikt zo’n drie dagen na de doorbraak zijn hoogste punt. Daarna zakt het vrij snel.
De eerste mannelijke streekbewoners keren halverwege februari al terug om de schade op te nemen en te herstellen. Eind april is iedereen weer thuis. Uit de secuur bijgehouden rampenadministratie in Nijmegen blijkt dat 2400 mensen – een kwart van de Maas en Waalse bevolking – steun krijgen. De hulpzendingen gaan door tot halverwege mei, uiteindelijk alleen nog aan mensen die hun huis hebben verloren.
Nijmegen deelt 35.000 gulden aan noodhulp uit. Deels komt dat geld uit de opbrengst van boottochten die in februari te boeken zijn naar het doorbraakgat in Leeuwen. Tiel zorgt voor de opvang van vluchtelingen uit Leeuwen, Wamel en Dreumel en geeft daar 44.000 gulden aan uit. Koning Willem III kondigt op 19 februari een landelijke collecte af. Die brengt 1,5 miljoen gulden in het laatje. Het geld is met name voor het herstel van huizen. Willems medeleven staat gebeiteld in het monument op de Leeuwense Waaldijk: ‘Een traan in ’t manlijk oog’ wordt Willem toegedicht.
Dit verhaal is onderdeel van het Verhaal tussen Maas en Waal. Het volgende venster is hier te vinden.
Bronnen en verder lezen:
Peter Deurloo, Historicus en journalist, CC-BY-NC